ECLI:NL:CRVB:2015:3844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
14-1288 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) zonder terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellanten, die bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) hadden aangevraagd, kregen te maken met een afwijzing van hun aanvraag. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 10 december 2012 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, wat later werd bevestigd na bezwaar. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd in hoger beroep bevestigd.

De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het rechtvaardigden om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. De appellanten stelden dat zij al in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden ten tijde van hun aanvraag, maar de Raad stelde vast dat de aanvraag op goede gronden buiten behandeling was gesteld. De Raad benadrukte dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de datum waarop een aanvraag is ingediend, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellanten niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1288 WWB
Datum uitspraak: 3 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 februari 2014, 13/7889 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 22 september 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 8 november 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Het college heeft bij besluit van 10 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 april 2013, de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen. Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2013 (13/3061) is het beroep van appellanten tegen het besluit van 8 april 2013 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd bij uitspraak van 20 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:73).
1.2.
Op 31 januari 2013 hebben appellanten zich opnieuw bij het college gemeld voor bijstand. Bij besluit van 22 maart 2013 is aan appellanten met ingang van 31 januari 2013 bijstand toegekend naar de norm voor gehuwden. Bij besluit van 16 september 2013 (bestreden besluit) is het hiertegen gemaakte bezwaar, voor zover dit zag op de ingangsdatum, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
Appellanten voeren aan dat uit de alsnog door hen verstrekte stukken blijkt dat zij ook ten tijde van hun aanvraag van 8 november 2012 al in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. Appellanten dienen in dezelfde positie te worden gebracht als iemand wiens eerdere aanvraag niet buiten behandeling is gesteld maar is afgewezen. In een dergelijk geval wordt de na de afwijzing aangeleverde informatie - anders dan in het geval van appellanten - alsnog bij de besluitvorming betrokken.
4.3.
Met de in 1.1 genoemde uitspraak van 20 januari 2015 staat het besluit van
10 december 2012, waarbij het college de aanvraag van appellanten van 8 november 2012 niet in behandeling heeft genomen, in rechte vast. Er bestaat dan in het kader van de onderhavige procedure in beginsel geen ruimte voor een inhoudelijke beoordeling van het recht op bijstand die teruggaat tot de datum van die eerdere aanvraag. Dat leidt - anders dan appellanten
stellen - niet tot willekeur. Anders dan in het door appellanten genoemde geval, waarin inhoudelijk op een aanvraag is beslist, was in het geval van appellanten een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag niet mogelijk. De aanvraag van 8 november 2012 is immers buiten behandeling gesteld omdat het college onvoldoende gegevens van appellanten had ontvangen om de aanvraag inhoudelijk te kunnen beoordelen. Als gevolg daarvan vindt in de bezwaarfase een andere heroverweging plaats, die niet ziet op de vraag of de aanvraag op goede gronden is afgewezen, maar op de vraag of de aanvraag op goede gronden buiten behandeling is gesteld.
4.4.
Niet is gebleken dat appellanten zich, na het niet in behandeling nemen van hun aanvraag, niet eerder dan 31 januari 2013 wederom bij het college hadden kunnen melden. Wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van bijzondere omstandigheden die het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
3 november 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD