ECLI:NL:CRVB:2015:3844
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) zonder terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellanten, die bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) hadden aangevraagd, kregen te maken met een afwijzing van hun aanvraag. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 10 december 2012 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, wat later werd bevestigd na bezwaar. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd in hoger beroep bevestigd.
De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het rechtvaardigden om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. De appellanten stelden dat zij al in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden ten tijde van hun aanvraag, maar de Raad stelde vast dat de aanvraag op goede gronden buiten behandeling was gesteld. De Raad benadrukte dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de datum waarop een aanvraag is ingediend, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellanten niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.