ECLI:NL:CRVB:2015:73

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
13-4258 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling aanvraag bijstandsverlening op grond van onvoldoende gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellanten hadden op 5 november 2012 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De afdeling Werkplein Den Haag Zuidwest verzocht hen om diverse gegevens, waaronder bankafschriften en bewijs van afwijzing van een studiebeurs. Ondanks herhaalde verzoeken om aanvullende informatie, hebben de appellanten niet tijdig de gevraagde gegevens ingeleverd. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft daarop de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.

De rechtbank heeft het beroep van de appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben de appellanten aangevoerd dat het college beschikte over de benodigde gegevens en dat zij niet in redelijkheid de aanvraag buiten behandeling hadden mogen stellen. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellanten niet alle gevraagde bankafschriften met saldobedragen hebben overgelegd binnen de gestelde termijn. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag.

De Raad heeft de gronden van de appellanten verworpen en bevestigd dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De uitspraak van de rechtbank is daarmee bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/4258 WWB, 13/4260 WWB
Datum uitspraak: 20 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 juli 2013, 13/3061 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] (appellante) en [Appellant] (appellant) te [Woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Namens appellanten is mr. De Witte verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 5 november 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd.
1.2.
Bij brief van 9 november 2012 heeft de afdeling Werkplein Den Haag Zuidwest (afdeling) appellanten verzocht om uiterlijk 22 november 2012 kopieën te verstrekken van de in de brief genoemde gegevens, waaronder bankafschriften van bankrekeningen van beiden vanaf september 2012 en een bewijs van afwijzing WSF Studiebeurs van appellante.
1.3.
Bij brief van 27 november 2012 heeft de afdeling appellanten meegedeeld dat zij niet volledig hebben gereageerd op de bij brief van 9 november 2012 gevraagde gegevens. Appellanten zijn nogmaals verzocht kopieën te verstrekken van alle opeenvolgende afschriften van alle bank- en spaarrekeningen van de laatste maand en een bewijs van beëindiging of einde recht WSF Studiebeurs van appellante. In de brief zijn appellanten erop gewezen dat bij digitale afschriften naam-, adres- en saldogegevens duidelijk en volledig vermeld moeten staan en dat op de eerder ingeleverde afschriften geen saldo staat. In de brief is voorts aan appellanten te kennen gegeven dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen, indien zij niet op tijd reageren of niet alle gevraagde gegevens inleveren. Na telefonisch contact heeft de afdeling de termijn voor het inleveren van de gevraagde gegevens verlengd tot en met 4 december 2012.
1.4.
Het college heeft bij besluit van 10 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 april 2013 (bestreden besluit), de aanvraag van appellanten met toepassing van
artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen. De besluitvorming berust op de overweging dat appellanten niet alle gevraagde bankafschriften met vermelding van het saldobedrag en een bewijs van einde WSF studiebeurs binnen de gestelde termijn dan wel voor de totstandkoming van het besluit van 10 december 2012 hebben ingeleverd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de door het college gevraagde gegevens nodig waren om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken.
4.3.
Niet is gebleken dat appellanten binnen de hun gegeven hersteltermijn, aflopend op
4 december 2012, de in 1.3 gevraagde gegevens aan het college hebben overgelegd.
4.4.
Appellanten hebben primair aangevoerd dat het college beschikte over alle bankafschriften en over de saldi van alle rekeningen aangezien die bij de aanvraag waren verstrekt. Voorts hebben zij aangevoerd dat het college bij brief van 27 november 2012 voor het eerst heeft gevraagd om saldo gegevens. Het college had om die reden nog een nieuwe termijn moeten geven in plaats van de aanvraag buiten behandeling te stellen. Tenslotte hebben zij aangevoerd dat het college bekend was met de beëindiging van de studiefinanciering van appellante.
4.5.
Deze gronden slagen niet. Vaststaat dat appellanten beschikten over vier bankrekeningen, twee betaalrekeningen, een studentenrekening en een groeirekening. Niet gebleken is dat zij alle bankafschriften en de saldi reeds bij de aanvraag hebben verstrekt. Wel hebben zij op
12 november 2012 enkele bankafschriften zonder saldovermelding overgelegd, waarna hen bij brief van 27 november 2012 nogmaals is verzocht om digitale afschriften met saldogegevens in te leveren. Appellanten hebben op 5 december 2012 alleen bankafschriften met saldovermelding van de studentenrekening en groeirekening van hun kind overgelegd. Op
24 december 2012 hebben appellanten slechts van één betaalrekening afschriften met saldovermelding overgelegd. De stelling van appellanten dat eerst bij brief van 27 november 2012 is gevraagd om bankafschriften met saldovermelding, wordt niet gevolgd. De Raad onderschrijft de rechtbank in haar oordeel dat het verzoek van 27 november 2012 slechts een verduidelijking was van de eerdere informatieverzoeken, in die zin dat om bankafschriften is gevraagd inclusief de eerst ontbrekende saldovermelding. Indien het voor appellanten onduidelijk was welke stukken het college precies wilde hebben, lag het op de weg van appellanten om het college hierover te bevragen. Uit de schriftelijke reactie van appellanten bij de overgelegde stukken van 5 december 2012 valt overigens op te maken dat het hen wel duidelijk was dat afschriften met saldovermelding werden gevraagd.
4.6.
Ter onderbouwing van hun stelling dat het college bekend was met het feit dat appellante geen studiefinanciering meer ontving hebben appellanten gewezen op gegevens uit Suwinet, waaruit dat kon worden opgemaakt. Verder hebben zij verwezen naar de brief van
11 september 2012 van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) waarin is vastgesteld dat appellante vanaf 1 oktober 2012 geen studentenreisproduct meer mocht gebruiken.
4.7.
Anders dan appellanten hebben aangevoerd kan uit de genoemde brief van 11 september 2012 niet worden opgemaakt dat de studiefinanciering van appellante is beëindigd, omdat deze brief uitsluitend betrekking heeft op het studentenreisproduct. Evenmin bieden de gegevens uit Suwinet ter zake voldoende informatie omdat hieruit niet kan worden afgeleid wat de reden van de beëindiging van de studiefinanciering is. Uit de door appellanten eerst op 24 december 2012 overgelegde brief van DUO van 22 oktober 2011 kan wel worden opgemaakt dat, en waarom de studiefinanciering van appellante vanaf oktober 2012 wordt beëindigd. Niet valt in te zien waarom appellanten die brief niet tijdig aan het college hadden kunnen overleggen.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het college bevoegd was om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen. In wat appellanten hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.9.
Uit 4.8 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
20 januari 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD