ECLI:NL:CRVB:2015:3824
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag IOAW-uitkering wegens gezamenlijke huishouding met broer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een IOAW-uitkering had aangevraagd, werd afgewezen omdat hij volgens het college van burgemeester en wethouders van Schiedam een gezamenlijke huishouding voerde met zijn broer. De appellant voerde aan dat hij geen gezamenlijke huishouding voerde en dat de verklaringen die hij had afgelegd tijdens de intakegesprekken niet de juiste betekenis hadden gekregen. Hij stelde dat hij vanwege taalproblemen en miscommunicatie niet goed begreep wat er van hem werd gevraagd. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de appellant voldoende feitelijke basis bieden voor de conclusie dat er sprake was van wederzijdse zorg tussen de appellant en zijn broer, wat een vereiste is voor de vaststelling van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant en zijn broer in dezelfde woning woonden en dat er een zekere mate van financiële verstrengeling was, wat leidde tot de conclusie dat de aanvraag om de IOAW-uitkering terecht was afgewezen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.