ECLI:NL:CRVB:2015:3754

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
15-6 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de plaatsing van een ambtenaar in een nagenoeg overeenkomstige functie na gemeentelijke herindeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de plaatsing van een ambtenaar, appellant, in de functie van medewerker Beleidsuitvoering I bij de gemeente Alphen aan den Rijn. Appellant was eerder werkzaam als adviseur Integrale vergunningverlening en handhaving bij de gemeente Boskoop, die op 1 januari 2014 fuseerde met andere gemeenten. In het kader van deze herindeling is het Sociaal Plan Herindeling 2014 opgesteld, waarin de plaatsingsprocedure is vastgelegd. Appellant werd per 1 januari 2014 voorlopig geplaatst in de nieuwe functie, maar na zijn bedenkingen werd hij definitief in deze functie geplaatst. Het college van burgemeester en wethouders verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond.

De rechtbank Den Haag oordeelde dat de nieuwe functie van appellant nagenoeg overeenkwam met zijn oude functie, omdat ten minste 75% van de functiekenmerken overeenkwamen. Appellant ging in hoger beroep, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad benadrukte dat de bestuursrechter niet op alle aangevoerde gronden hoeft in te gaan, maar zich kan beperken tot de kern van de argumenten. De Raad concludeerde dat de keuze van het college om appellant in de functie van medewerker Beleidsuitvoering I te plaatsen, voldoende gemotiveerd was en dat er geen sprake was van ernstige fouten in de besluitvorming.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met K.J. Kraan als voorzitter en M.T. Boerlage en W. van den Brink als leden, in aanwezigheid van griffier H.J. Dekker.

Uitspraak

15/6 AW
Datum uitspraak: 22 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 december 2014, 14/5760 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Hoekstra en mr. W. Nieuwenhuizen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als adviseur Integrale vergunningverlening en handhaving (adviseur B) bij de gemeente Boskoop. Op 1 januari 2014 zijn de gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude samengevoegd tot de nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn. Voor de herindeling is het Sociaal Plan Herindeling 2014 (Sociaal Plan) tot stand gekomen, waarin - onder meer - de plaatsingsprocedure bij de nieuwe gemeente is opgenomen.
1.2.
Bij brief van 8 april 2013 is aan appellant meegedeeld dat hij conform het advies van de plaatsingscommissie per 1 januari 2014 voorlopig wordt geplaatst in de functie van medewerker Beleidsuitvoering I bij de afdeling KCC-Publieksdienstverlening van de nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn. Nadat appellant zijn bedenkingen naar voren had gebracht is hij bij besluit van 3 januari 2014 definitief geplaatst in deze functie. Met het besluit van
26 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en geoordeeld dat appellant terecht is geplaatst in de functie van medewerker Beleidsuitvoering I, omdat sprake is van een nagenoeg overeenkomstige functie. Overwogen is dat, gelet op de vergelijking tussen de nieuwe en de oude functiebeschrijving, tenminste 75% van de overwegende functiekenmerken in de nieuwe functie ook in de oude functiebeschrijving van de functie adviseur Integrale vergunningverlening en handhaving aanwezig waren. Het gaat daarbij volgens de rechtbank uitsluitend om de vergelijking van de functiebeschrijvingen wat betreft overwegende functiekenmerken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het leveren van een bijdrage aan beleidsontwikkeling een overwegend functiekenmerk is van de functie medewerker Beleidsuitvoering I en dat dit kenmerk is terug te vinden in de generieke taken van appellants oude functie. Het adviseren over beleidsmatige aspecten van beleid op meerdere complexe en brede terreinen kwam ook voor in appellants oude functie. Het zelfstandig ontwikkelen of initiëren van extern beleid was echter geen wezenlijk onderdeel van appellants oude functie. In de oude functie lag het accent op de advisering naar aanleiding van het verrichten van onderzoek en het volgen en evalueren van ontwikkelingen en de uitwerking van vastgesteld beleid.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de plaatsing in de functie medewerker Beleidsuitvoering I geen stand kan houden. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de nieuwe functie van appellant is aan te merken als een nagenoeg overeenkomstige functie als bedoeld in het Sociaal Plan zodat appellant terecht op deze functie is geplaatst; hij maakt de aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen tot de zijne. Volstaan wordt dan ook met te verwijzen naar die overwegingen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Daaraan wordt nog toegevoegd dat, anders dan appellant heeft gesteld, op grond van vaste rechtspraak (CRvB 8 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8746) de bestuursrechter niet op alle aangevoerde gronden hoeft in te gaan, maar zich kan beperken tot de kern van deze gronden zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan.
4.2.
Met betrekking tot de beroepsgrond van appellant dat zijn werkzaamheden ten onrechte zijn ondergebracht bij de afdeling Publiekdienstverlening overweegt de Raad nog het volgende. De Raad wijst erop dat een functieboek als hier aan de orde is te kwalificeren als een algemeen verbindend voorschrift. De bestuursrechter moet het resultaat van de afweging van alle betrokken belangen door de materiële wetgever in beginsel respecteren. Dit lijdt uitzondering indien aan de inhoud of de wijze van totstandkoming zodanig ernstige feilen kleven, dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor de daarop in concrete gevallen te baseren besluiten (CRvB 13 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6084). Ter zitting is namens het college uiteengezet dat in de nieuwe organisatie gekozen is om vergunningverlening en handhaving, de werkzaamheden waarmee appellant zich volgens de functiebeschrijvingen in overwegende mate bezighoudt, onder te brengen bij de afdeling Publieksdienstverlening. Werkzaamheden gericht op beleidsontwikkeling zijn ondergebracht bij een andere afdeling. Blijkens de functiebeschrijving medewerker Beleidsuitvoering I is deze functie gericht op de uitvoering van en de advisering over beleid en gaat het in deze functie niet om de ontwikkeling van nieuw beleid. Ook in de oude functie van appellant was sprake van advisering en uitvoering en waren de overwegende functiekenmerken niet gericht op de ontwikkeling van nieuw beleid. De Raad is van oordeel dat het college hiermee een toereikende motivering heeft gegeven van de gemaakte keuze om de functie onder te brengen bij de afdeling Publieksdienstverlening. Bezien tegen de achtergrond van het hier geldende terughoudende toetsingskader kan niet worden gezegd dat bij de gemaakte keuze sprake is van ernstige feilen die deze keuze onhoudbaar maken. Daarbij is in aanmerking genomen dat aan het college een ruime vrijheid toekomt bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie en dat voldoende duidelijk is dat de door het college gemaakte keuzes op zakelijke en objectieve gronden berusten.
4.3.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en M.T. Boerlage en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2015.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) H.J. Dekker

HD