ECLI:NL:CRVB:2015:3727

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
14/3626 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening bijzondere bijstand diëetkosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante ontvangt sinds 1 juli 1996 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In 2012 heeft zij het college van burgemeester en wethouders van Delft verzocht om terug te komen van eerdere besluiten met betrekking tot bijzondere bijstand voor diëten die zij in 2006, 2010 en 2011 heeft gevolgd. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat de brief van de diëtist geen nieuw feit of veranderde omstandigheid opleverde. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er verwachtingen zijn gewekt dat het inschakelen van een diëtist zou leiden tot een herziening van de besluiten. De Raad heeft echter vastgesteld dat de stukken geen aanknopingspunten bieden voor deze stelling. De diëtist heeft in zijn brief aangegeven dat appellante al lange tijd een glutenvrij dieet volgt en geen klachten ervaart. De Raad concludeert dat de brief van de diëtist niet aantoont dat het volgen van de diëten noodzakelijk was in de jaren waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd.

De Raad heeft geoordeeld dat het college het verzoek om herziening terecht heeft afgewezen, omdat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangetoond. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2015.

Uitspraak

14/3626 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
16 mei 2014, 14/155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Delft (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.N. van der Voet, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2015. Namens appellante is verschenen mr. Van der Voet. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. V.P. Valten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 1 juli 1996 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, ten tijde in geding op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Appellante heeft het college bij brief van 3 december 2012, onder verwijzing naar een brief van P. Forman-Vermeer (diëtist) van 23 november 2012, verzocht om terug te komen van een besluit op bezwaar van 21 juli 2008 en twee besluiten op aanvraag van 7 april 2010 en 15 februari 2011. Bij die besluiten heeft het college aanvragen om bijzondere bijstand voor in 2006, 2010 en 2011 gemaakte kosten voor twee door appellante gevolgde diëten deels toegewezen en deels afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 1 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 november 2013 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek om herziening met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen, op de grond dat de brief van de diëtist geen nieuw feit of veranderde omstandigheid oplevert.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellante strekt ertoe dat het college terugkomt van drie in rechte onaantastbaar geworden besluiten. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld CRvB 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat in een vroeg stadium de verwachting is gewekt dat als zij zich tot een diëtist zou wenden en meer inzicht in de door haar gevolgde diëten zou verschaffen, daarmee ook de noodzaak van die beide diëten zou zijn aangetoond, dan wel dat dit aanleiding zou zijn voor nader onderzoek. De stukken bieden echter geen aanknopingspunten voor dit standpunt van appellante. In het besluit van 7 april 2010 wordt slechts medegedeeld dat indien een dieetlijst van een diëtist zou worden overgelegd, het college een nieuw medisch advies zou kunnen vragen om te kijken hoeveel meerkosten voortkomen uit de diëten. De genoemde dieetlijst heeft appellante niet ingeleverd, zodat hier verder in het midden kan blijven of, en zo ja welke gerechtvaardigde verwachtingen aan deze mededeling zouden kunnen worden ontleend.
4.3.
Uit de brief van de diëtist kan voorts - anders dan appellante stelt - niet worden afgeleid dat het voor appellante in 2006, 2010 en 2011 noodzakelijk was om de twee diëten te volgen. In de brief staat dat appellante al twintig jaar een glutenvrij dieet en een energieverrijkt en eiwitverrijkt dieet volgt. De diëtist wijst er ook op dat appellante met haar huidige eetpatroon geen klachten ervaart en dat een verandering in het dieet tot gevolg zal hebben dat het gewicht van appellante gaat dalen en dat dit een ongewenste situatie is. De brief biedt geen aanknopingspunten voor de noodzaak van het volgen van de beide diëten in 2006, 2010 en 2011. Zo blijkt uit de brief niet wat de gevolgen zouden zijn geweest indien appellante in 2006, 2010 of 2011 zou zijn gestopt met de diëten. De enkele stelling van de diëtist dat appellante met haar huidige eetpatroon geen klachten ervaart, biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat het volgen van beide diëten in 2006, 2010 en 2011 noodzakelijk was. De brief zegt alleen iets over de situatie op 23 november 2012. De brief kan gelet daarop niet van belang zijn voor de besluiten waarvan appellante herziening vraagt, zodat het college het verzoek met toepassing van artikel 4:6 van de Awb kon afwijzen. Hieruit volgt tevens dat het college in die brief, anders dan appellante stelt, geen aanleiding had hoeven zien om een nader onderzoek te laten verrichten door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst.
4.4.
Uit 4.2 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) R.G. van den Berg

HD