ECLI:NL:CRVB:2015:3720

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
14-4647 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van bijstandsbesluit wegens PTSS

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die sinds 21 juli 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een verzoek ingediend om herziening van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer. Dit besluit, genomen op 18 juni 2011, hield in dat de bijstand van appellante werd ingetrokken en dat zij een bedrag van € 43.957,54 moest terugbetalen, omdat zij de inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van een gezamenlijke huishouding.

Appellante stelde dat zij lijdt aan Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) en dat zij onder druk was gezet om een verklaring af te leggen die niet waarachtig was. Het college had haar verzoek om herziening afgewezen, omdat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet als nieuw feit konden worden aangemerkt. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Raad overwogen dat appellante niet voldoende nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De door appellante overgelegde informatie van een zorgaanbieder bood geen onderbouwing voor haar stelling dat zij door haar PTSS niet in staat was om naar waarheid te verklaren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college het verzoek om herziening terecht had afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4647 WWB
Datum uitspraak: 27 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 juli 2014, 14/1242 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.O. Hovinga, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2015. Voor appellante is verschenen mr. Hovinga. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Klok.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 21 juli 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij besluit van 18 juni 2011 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 21 juli 2008 ingetrokken en de over de periode van 21 juli 2008 tot 1 mei 2011 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van
€ 43.957,54 van haar teruggevorderd. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het voeren van een gezamenlijke huishouding met de heer [naam K] (K).
1.2.
Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van
18 juni 2011 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
1.3.
Bij brief van 24 juli 2013 heeft appellante het college verzocht van het besluit van 18 juni 2011 terug te komen op grond van de omstandigheid dat zij lijdt aan Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS). Hierdoor heeft zij de destijds bij de sociale recherche afgelegde verklaring niet in vrijheid afgelegd. Zij werd dermate onder druk gezet dat zij heeft verklaard wat de sociaal rechercheur wilde dat ze verklaarde.
1.4.
Bij besluit van 18 september 2013, gehandhaafd bij besluit van 20 januari 2014 (bestreden besluit), heeft het college - voor zover hier van belang - het verzoek om herziening met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellante strekt ertoe dat het college terugkomt van het besluit van
18 juni 2011. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Appellante stelt dat pas nadat zij voor haar klachten begeleiding heeft gezocht bij
[naam zorgaanbieder] en door een psycholoog is behandeld, de impact van haar klachten naar voren is gekomen. Pas toen werd duidelijk dat zij als gevolg van PTSS niet in staat is adequaat te reageren en dat dat zij vluchtgedrag vertoont. In verband hiermee kan aan de door haar afgelegde verklaring geen enkele waarde worden gehecht en moet de verklaring voor onjuist worden gehouden. Voorts heeft zij gesteld dat het college ten tijde van het besluit van 18 juni 2011 bekend was met haar (hulpverlenings)achtergrond. Dit gegeven had voor het college aanleiding moeten zijn een nader onderzoek te verrichten.
4.3.
De door appellante overgelegde informatie van [naam zorgaanbieder] van 22 november 2013 betreft een algemene symptoombeschrijving, waaruit - anders dan appellante stelt - niet kan worden geconcludeerd dat zij als gevolg van PTSS niet naar waarheid zou hebben verklaard. Deze informatie biedt geen onderbouwing van het door appellante ingenomen standpunt en is daarom ook niet van belang voor het besluit van 18 juni 2011. Het college kon de aanvraag gelet daarop met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afwijzen. Dit is niet anders omdat het college bekend zou zijn met de hulpverleningsachtergrond van appellante. Die eventuele bekendheid van het college is immers geen nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in 4.1.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) A. Stuut

HD