ECLI:NL:CRVB:2015:3694
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van artikel 13 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringswetten in relatie tot WW-uitkering en WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WW-uitkering aan appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving. Appellant, die in januari 1990 met rugklachten uitviel als heftruckchauffeur, had in 1991 een WAO-uitkering gekregen, die later werd aangepast op basis van zijn werk als magazijnmedewerker. Na zijn werkloosheid in augustus 2012 vroeg hij een WW-uitkering aan, die door het Uwv werd vastgesteld op 60% van zijn WAO-dagloon. Appellant maakte bezwaar tegen deze berekening, omdat hij vond dat artikel 13, tweede lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringswetten niet correct was toegepast. Hij stelde dat dit artikel alleen van toepassing is bij theoretische schattingen van de WAO-uitkering en dat hij ongelijk werd behandeld ten opzichte van andere werknemers die een volledige WW-uitkering ontvingen.
De rechtbank Limburg had het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de toepassing van artikel 13 van het Besluit juist was en dat er geen sprake was van ongelijke behandeling. De Raad benadrukte dat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM niet het recht op een uitkering van een bepaalde hoogte beschermt en dat de regelgeving correct was toegepast. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.