ECLI:NL:CRVB:2014:2809
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1942, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin zijn verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp werd afgewezen. Appellant was erkend als burger-oorlogsslachtoffer op basis van psychische invaliditeit en ontving sinds juli 2003 een vergoeding van vier uur huishoudelijke hulp per week. In oktober 2012 verzocht hij om uitbreiding naar acht uur per week, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van medische adviezen die aangaven dat de uitbreiding niet medisch noodzakelijk was.
Tijdens de zitting op 10 juli 2014 heeft appellant aangevoerd dat hij zich tijdens het medisch onderzoek groter heeft voorgedaan dan hij daadwerkelijk is, en dat zijn lichamelijke en psychische klachten hem ernstig beperken. Verweerder heeft echter betoogd dat appellant in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, gebaseerd op een heronderzoek door de geneeskundig adviseur G. Kho, die concludeerde dat appellant redelijk hersteld was van twee herseninfarcten en geen beperkingen had voor lichte huishoudelijke taken.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen objectieve medische gegevens zijn die de stelling van appellant ondersteunen. De Raad benadrukt dat het aan de betrokkene is om volledige openheid van zaken te geven tijdens medisch onderzoek. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank bevestigd, met de opmerking dat appellant vrijstaat om een nieuwe aanvraag in te dienen als zijn gezondheidstoestand verslechtert.