ECLI:NL:CRVB:2015:3639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14-552 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering zorgindicatie voor Persoonlijke Verzorging en Begeleiding; beoordeling van voorliggende voorzieningen onder de Zvw

In deze zaak heeft appellant op 7 januari 2013 een indicatie voor zorg aangevraagd onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding. Het CIZ heeft deze aanvraag op 20 maart 2013 afgewezen, waarna appellant bezwaar heeft gemaakt. Het CIZ verklaarde het bezwaar ongegrond op 2 juli 2013, met verwijzing naar een medisch advies van arts H.H. Lahuis. Dit advies stelde dat er voor appellant nog behandelmogelijkheden waren die onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) vielen, en dat de AWBZ-zorg niet aan de orde was.

De rechtbank Den Haag heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het CIZ-besluit ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de voorliggende voorzieningen niet adequaat waren en dat de operaties die hem waren voorgesteld niet konden worden uitgevoerd vanwege zijn gezondheidsproblemen. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, met inachtneming van de relevante wetgeving en medische adviezen.

De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het CIZ bij het bestreden besluit tot de juiste conclusie is gekomen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen beroep kon doen op de Zvw voor zijn behandeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/552 AWBZ
Datum uitspraak: 30 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 december 2013, 13/6104 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.S.J. de Korte, advocaat, hoger beroep ingediend.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Korte. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 7 januari 2013 een indicatie voor zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangevraagd. Hij wil in aanmerking komen voor de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding.
1.2.
Bij besluit van 20 maart 2013 heeft CIZ deze aanvraag afgewezen.
1.3.
Op 13 juni 2013 heeft de arts H.H. Lahuis medisch advies uitgebracht.
1.4.
Bij besluit van 2 juli 2013 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 maart 2013 ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van
13 juni 2013 van zijn medisch adviseur. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat er zowel voor de psychische als voor de somatische klachten sprake is van wettelijke voorliggende voorzieningen die beperkingen op alle gebieden kunnen doen afnemen. Voor de somatische klachten is een operatie geïndiceerd door de neurochirurg. Een ergotherapeut kan appellant adviseren om zijn dagelijkse activiteiten uit te voeren, gebruikmakend van aanpassingen en of hulpmiddelen. Voor de psychische klachten van appellant is behandeling en begeleiding vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) wettelijk voorliggend op de inzet van AWBZ-zorg.
1.5.
In beroep heeft appellant informatie van PsyQ overgelegd. CIZ heeft met een aanvullend advies van medisch adviseur N. Shahbazi-Kokshoorn, van 16 november 2013 hierop gereageerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het aan de besluitvorming ten grondslag liggende medische onderzoek in deze zaak voldoende zorgvuldig is geweest. Appellant heeft niet met objectieve gegevens onderbouwd dat het medisch advies onjuist is.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant is het feitelijk onjuist en niet onderbouwd dat er voorliggende voorzieningen zijn die de beperkingen op alle gebieden kunnen doen afnemen. De operaties voor zowel de rug- als nekklachten kunnen niet worden uitgevoerd door hypertensie en longklachten. Bovendien bieden deze operaties geen zekerheid dat verbetering van zijn gezondheidssituatie optreedt. Appellant voert aan dat hij voor zijn psychische klachten behandeld kan worden, maar dat dit geen enkele garantie geeft dat die behandeling ook tot het gewenste resultaat leidt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop staat dat de voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van 7 januari 2013 tot 2 juli 2013.
4.2.
In artikel 2 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) is in het eerste lid bepaald dat de verzekerde geen aanspraak heeft op zorg voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling of een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw.
4.3.
Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat CIZ bij het bestreden besluit terecht tot de conclusie is gekomen dat er voor appellant nog behandeling mogelijk was die uit de Zvw bekostigd kon worden.
4.4.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en onderschrijft de daarop betrekking hebbende overwegingen van de rechtbank. De Raad voegt hier aan toe dat appellant ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van de hier ter beoordeling voorliggende periode geen beroep meer kon doen op behandeling of voorzieningen waarin de Zorgverzekeringswet voorziet. Het advies van 13 juni 2013 van medisch adviseur H.H. Lahuis biedt een toereikende grondslag voor het oordeel van CIZ. H.H. Lahuis heeft na telefonisch contact met de huisarts en de polikliniek neurochirurgie geconcludeerd dat appellant in staat was om de operatie te ondergaan voor zijn nek- en rugklachten. De huisarts heeft aangegeven dat appellant preoperatief bij de longarts is geweest en dat deze goedkeuring heeft gegeven voor een operatie. Vanuit de polikliniek neurochirurgie is meegedeeld dat de longfunctie van appellant bij een bezoek aan de longarts op 13 mei 2013 goed was. Appellant moet vanwege zijn hypertensie preoperatief gescreend worden door de anesthesist en appellant heeft deze afspraak al meerdere malen afgezegd. Appellant heeft zijn stelling dat de informatie afkomstig van de huisarts en de neurochirurg onvolledig en onjuist is, niet onderbouwd.
4.5.
De ter zitting overgelegde verklaring van de neurochirurg A. Kloet van 14 april 2014, waarin is opgenomen dat de longarts ernstig bezwaar heeft tegen een operatie gezien de ernstige COPD van appellant, leidt niet tot een andere conclusie. Dat volgens deze gegevens de operatie in 2014 niet mogelijk is, betekent niet dat kan worden aangenomen dat deze informatie ook betrekking heeft op de thans te beoordelen periode. Het betoog van appellant dat de uitkomst van de operatie speculatief is en dat van hem niet kan worden verwacht dat hij de operatie ondergaat, leidt er niet toe dat de Zvw niet als wettelijk voorliggende voorziening kan worden aangemerkt, nu de operatie door behandelend neurochirurg is geïndiceerd.
4.6.
Dat behandeling van zijn psychische klachten niet gegarandeerd succes heeft, betekent evenmin dat de Zvw niet als voorliggend op AWBZ-zorg is aan te merken.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) V. van Rij

AP