ECLI:NL:CRVB:2015:3571
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstandsverlening en terugvordering op basis van inkomsten van een medebewoner
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarbij de appellant, die sinds 9 mei 2012 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), zijn bijstandsverlening betwist. De appellant had een medebewoner, T, die op 21 juni 2012 bij hem introk. Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg heeft de bijstand van de appellant herzien en teruggevorderd op basis van de inkomsten van T. De appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen de herziening en intrekking van de bijstand over de periode van 21 juni 2012 tot en met 21 maart 2013, maar heeft wel bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van de teveel verstrekte bijstand van € 5.162,45.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het college ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot terugvordering, omdat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en het college te traag heeft gehandeld. De Raad voor de Rechtspraak heeft deze beroepsgrond verworpen, omdat de terugvordering is gebaseerd op artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB, waarbij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting geen rol speelt.
Daarnaast heeft de appellant een beroep gedaan op de zesmaandenjurisprudentie, maar de Raad oordeelt dat het college tijdig heeft gereageerd op de signalen over de verdiensten van T. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat er geen uitdrukkelijke toezeggingen zijn gedaan door het college. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt.