ECLI:NL:CRVB:2015:3562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
13/5268 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om doorstroming binnen de politieorganisatie en de uitleg van het begrip 'boven de norm'

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een verzoek om doorstroming van een politieambtenaar, betrokkene, naar de functie van senior GGP. De korpschef van politie, als appellant, had het verzoek afgewezen op basis van een beoordeling die niet voldeed aan de vereisten voor doorstroming. Betrokkene had in 2012 verzocht om doorstroming, maar de korpschef stelde dat er geen recente beoordeling met het eindresultaat 'uitstekend' was, wat een vereiste was volgens de geldende circulaire over arbeidsvoorwaarden binnen de politie. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat de korpschef volgens de rechtbank niet de bevoegdheid had om een nadere uitleg te geven aan het begrip 'boven de norm'. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de korpschef wel degelijk de bevoegdheid heeft om dit begrip nader in te vullen en dat de uitleg die in dit geval is gegeven binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling blijft. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, waarmee de afwijzing van het verzoek om doorstroming is gehandhaafd.

Uitspraak

13/5268 AW, 14/2728 AW
Datum uitspraak: 15 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
10 september 2013, 13/1046 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[betrokkene] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil appellant in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio IJsselland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van appellant, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een besluit van 24 april 2014 ingezonden. Betrokkene heeft daarop gereageerd.
Namens betrokkene heeft S.A.J.T. Hoogendoorn een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2015. Namens appellant is verschenen mr. A.M.A.C. Theunissen. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Kromhout.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is sinds 1 januari 1979 aangesteld als politieambtenaar, laatstelijk bij de voormalige politieregio [regio] , thans de Eenheid [eenheid] , in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782, circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroming van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is onder meer als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’.
1.4.
Appellant heeft het functioneren van betrokkene in de periode van 2 november 2010 tot
8 augustus 2011 beoordeeld met het eindresultaat ‘goed’. Tegen deze, op 24 januari 2012 vastgestelde beoordeling (beoordeling 1) heeft betrokkene geen bezwaar gemaakt.
1.5.
Betrokkene heeft op 16 juli 2012 verzocht om doorstroming naar de functie van senior GGP.
1.6.
Bij besluit van 25 september 2012 heeft appellant het verzoek om doorstroming afgewezen op de grond dat een recente, vastgestelde beoordeling met het eindresultaat ‘uitstekend’ ontbreekt. Dit afwijzingsbesluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van
26 maart 2013 (bestreden besluit).
1.7.
Betrokkene is met ingang van 15 juli 2012 benoemd tot wijkagent en per 18 augustus 2012 bevorderd naar de functie van senior GGP. Bij een op 14 januari 2013 vastgestelde beoordeling (beoordeling 2) is het functioneren van betrokkene in de periode van 8 september 2011 tot juli 2012 beoordeeld met het eindresultaat ‘uitstekend’.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank is van oordeel dat appellant het verzoek van betrokkene op onjuiste gronden heeft afgewezen, zodat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. De circulaire kent appellant niet de bevoegdheid toe een nadere uitleg en invulling te geven aan het in de circulaire genoemde begrip boven de norm. Dit heeft tot gevolg dat het begrip boven de norm - ondanks de verschillen in systemen tussen de regiokorpsen - landelijk en uniform uitgelegd moet worden als het eerstvolgende beoordelingsniveau boven ‘voldoende’ en dat is ‘goed’.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte heeft vernietigd, omdat volgens hem de circulaire aan de regiokorpsen de bevoegdheid toekent een nadere invulling te geven aan het begrip ‘boven de norm’ en deze invulling redelijk is.
4.1.
Bij besluit van 24 april 2014 (nader besluit) heeft appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist, dit ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek om doorstroming gehandhaafd. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat betrokkene - gelet op het negatieve advies van zijn leidinggevende - niet voldoet aan het vereiste van de verwachte geschiktheid voor senior GGP. Het nader besluit wordt met toepassing van artikel 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht in de beoordeling betrokken.
4.2.
Betrokkene heeft tegen het nader besluit aangevoerd dat appellant zijn verzoek ten onrechte heeft afgewezen, omdat het begrip ‘verwachte geschiktheid’ onjuist is geïnterpreteerd en de onderbouwing en redenering van het advies van zijn leidinggevende onhoudbaar is. Voorts heeft betrokkene aangevoerd dat hij ten tijde van beoordeling 1 reeds over de verwachte geschiktheid beschikte, gezien de reactie van zijn leidinggevende op het aanvraagformulier waarbij hij om doorstroming heeft verzocht.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Onder verwijzing naar de uitspraken van 30 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2551 en ECLI:NL:CRVB:2015:2552) is de Raad van oordeel dat appellant de bevoegdheid toekomt een nadere invulling te geven aan het begrip ‘boven de norm’ en dat de in dit geval daaraan gegeven uitleg binnen de grenzen blijft van een redelijke beleidsbepaling. Het hoger beroep slaagt.
5.2.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van betrokkene ongegrond worden verklaard. Aan het nader besluit komt daarom de grondslag te ontvallen, zodat dit zal worden vernietigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 maart 2013 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 24 april 2014.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) B. Fotchind

HD