ECLI:NL:CRVB:2015:3559
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag na huisbezoek en informed consent
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het Drechtstedenbestuur werd bevestigd. Appellante ontving van 12 juli 2011 tot 1 december 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een huisbezoek en onderzoek door de Sociale Dienst Drechtsteden, concludeerde het bestuur dat appellante onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Dit leidde tot de intrekking van haar bijstand per 1 december 2012.
Appellante stelde in hoger beroep dat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en niet begreep wat het doel van het huisbezoek was, waardoor niet voldaan zou zijn aan de eis van 'informed consent'. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat appellante voorafgaand aan het huisbezoek een toestemmingsformulier had ondertekend, waarin het doel van het huisbezoek was uitgelegd. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij tijdens de beoordelingsperiode op het opgegeven adres woonde, en dat het bestuur de aanvraag terecht had afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor de afwijzing van de bijstandsaanvraag. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij de aanvrager ligt en dat het bestuur de informatie over de woon- en leefsituatie van appellante op juistheid en volledigheid moest controleren. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 oktober 2015.