ECLI:NL:CRVB:2015:3550

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
14/3922 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beëindiging van WAZ-uitkering en heropening wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die een WAZ-uitkering ontving, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn uitkering te beëindigen per 1 januari 2011 en om zijn verzoek om heropening van de uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2012 af te wijzen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad overweegt dat het Uwv terecht de WAZ-uitkering heeft beëindigd, omdat de appellant per 1 januari 2011 was vastgesteld op minder dan 25% arbeidsongeschikt. De beëindiging van de uitkering was in overeenstemming met artikel 58 van de WAZ, dat bepaalt dat na een periode van vijf jaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer wordt betaald als de verzekerde in staat is om eigen inkomsten te genereren. De Raad bevestigt dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van de appellant niet is ontstaan vóór 1 augustus 2004, waardoor hij geen recht heeft op heropening van de uitkering.

De Raad concludeert dat de rechtbank de beslissing van het Uwv terecht heeft onderschreven en dat de argumenten van de appellant in hoger beroep niet tot een ander oordeel leiden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 oktober 2015.

Uitspraak

14/3922 WAZ
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juni 2014, 13/3475 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 14 juni 2013 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), die was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, met ingang van 1 januari 2011 beëindigd onder overweging dat de arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 januari 2011 is vastgesteld op 0%.
1.2.
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft het Uwv het verzoek van appellant van 20 juni 2012 om wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2012 opnieuw in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de WAZ afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 1 januari 2011 vastgesteld op minder dan 25% en het recht op een uitkering op grond van de WAZ per die datum beëindigd. In het besluit wordt ook vermeld dat de uitkering door een fout in de administratie niet is beëindigd per 1 januari 2011 en dat het teveel betaalde niet zal worden teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 8 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaarschriften van appellant ongegrond verklaard. Het besluit van 14 juni 2013 is ingetrokken.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
Met betrekking tot het besluit van 26 juni 2013 heeft de rechtbank in de eerste plaats overwogen dat het hier gaat om toepassing van artikel 58 van de WAZ.
2.3.
In artikel 58, eerste lid en onder a, van de WAZ is het volgende bepaald: wanneer een verzekerde, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, maar wordt de uitkering niet betaald als het inkomen zodanig is, dat niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%. Na afloop van de genoemde termijn van vijf jaar wordt de arbeid aangemerkt als algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
2.4.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant sinds 2006 gedurende vijf jaar op grond van inkomsten minder dan 25% arbeidsongeschikt is geweest en dat hij in staat is gebleken zijn eigen inkomsten te genereren. Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 58 van de WAZ is de rechtbank van oordeel dat het Uwv het recht op een uitkering met ingang van 1 januari 2011 terecht heeft beëindigd. Daarom is het besluit van 26 juni 2013, waarbij de arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 1 januari 2011 is vastgesteld op minder dan 25% en waarbij het recht op een uitkering is beëindigd, rechtmatig.
2.5.
Met betrekking tot het besluit van 25 juni 2013, waarbij het Uwv heeft geweigerd het recht op WAZ-uitkering te heropenen wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2012, heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellant geen toegang tot de WAZ meer kan krijgen nu de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet is ontstaan vóór 1 augustus 2004. Ingevolge artikel 3 van de WAZ is slechts de persoon die vóór de inwerkingtreding van artikel 1, onderdeel C, van de Wet einde toegang verzekering WAZ (1 augustus 2004) verzekerd was, verzekerd op grond van de WAZ. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 22 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX0596, is de rechtbank van oordeel dat appellant geen beroep meer kan doen op de WAZ nu de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet is ontstaan vóór 1 augustus 2004.
3.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen.
3.2.
De omstandigheid dat appellant door de rechtbank niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de brief van het Uwv van 19 mei 2014 betekent niet dat appellant in zijn procesbelang is geschonden. De brief van 19 mei 2014 betrof een nadere reactie op verzoek van de rechtbank naar aanleiding van de brief van appellant van 17 maart 2014 met bijlagen. De vervolgens na de uitspraak van de rechtbank door appellant gezonden brief kon de rechtbank terecht niet meer in de beoordeling betrekken.
3.3.
In hoger beroep heeft appellant zijn stelling herhaald dat hem bij brief van 26 januari 2006 door het Uwv is toegezegd dat zijn WAZ-uitkering zonder herbeoordeling zal doorlopen tot zijn 65e jaar. In die stelling kan appellant niet worden gevolgd. De Raad onderschrijft datgene wat de rechtbank daarover in de overwegingen 2.7 en 2.8 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen en verwijst voorts naar het verweerschrift van het Uwv van
7 augustus 2014. De brief van 26 januari 2006 was informatief van aard en bevatte geen aanspraken voor de toekomst en evenmin toezeggingen daartoe.
3.4.
Ook hetgeen appellant in hoger beroep aanvoert over zijn melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid bij brief van 20 juni 2012 is een herhaling van een grond die door de rechtbank is beoordeeld. De Raad stelt zich achter de overwegingen 3.1 tot en met 3.3 in de aangevallen uitspraak. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat ook in de uitspraak van
18 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2890 is bepaald dat voor de toepassing van artikel 20 van de WAZ vanaf 1 augustus 2004 alleen nog verzekerd is degene die op dat moment al arbeidsongeschikt was (en dat was appellant) en in de wachttijd van vier weken zat (en dat is niet van toepassing op 1 juli 2012, de door appellant beoogde datum waarop de uitbetaling van zijn WAZ-uitkering zou moeten worden hervat). Aan de omstandigheid dat zijn uitkering door een administratieve fout van het Uwv niet eerder dan bij besluit van 26 juni 2013 ingaande 1 januari 2011 is beëindigd, kan appellant geen rechten ontlenen.
3.5.
Uit 3.2 tot en met 3.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Er is geen grond voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van
C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

UM