ECLI:NL:CRVB:2013:2890

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
12-5425 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraken over de toepassing van de WAZ en herkeuring van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Assen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.W. Brouwer, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem niet op te roepen voor een herkeuring op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). De Raad oordeelde dat de appellant niet verzekerd was voor de WAZ, omdat zijn toegenomen beperkingen na 22 februari 2007 vielen, terwijl de verzekering voor de WAZ alleen geldt voor personen die vóór 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had afgezien van een hoorzitting, omdat het bezwaar van de appellant ongegrond was. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze beslissing. De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere uitspraken en de toepassing van de relevante artikelen van de WAZ. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/5425 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van
30 augustus 2012, 12/131 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 december 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het geding bij de Raad bekend onder nummer 12/3542 WAZ, plaatsgevonden op 6 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke. Ter afdoening zijn de gedingen weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 6 september 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) met ingang van
7 november 2006 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 25% bedroeg. Bij besluit van 20 september 2007 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 september 2006 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 september 2008 heeft de rechtbank het besluit van 20 september 2007 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Bij uitspraak van 2 september 2009, 08/5673 WAZ (LJN BJ4738), heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het besluit van
6 september 2006 is daarmee in rechte onaantastbaar geworden. Bij uitspraak van heden in zaaknummer 12/3542 WAZ heeft de Raad het besluit van het Uwv tot weigering om terug te komen van het besluit van 6 september 2006 in stand gelaten.
1.2. Bij brief van 2 augustus 2011 heeft appellant het Uwv verzocht met toepassing van artikel 20 van de WAZ tot herkeuring over te gaan, wegens verslechtering voortvloeiende uit een bestaande aandoening/ziekte. Bij besluit van 1 september 2011 heeft het Uwv meegedeeld dat toekenning van een WAZ-uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid wegens dezelfde oorzaak alleen mogelijk is voor personen van wie de eerste arbeidsongeschiktheidsdag ligt vóór 1 augustus 2004. Voor de toepassing van artikel 20 van de WAZ is vanaf 1 augustus 2004 alleen nog verzekerd degene die op dat moment al arbeidsongeschikt was en in de wachttijd van vier weken zat. Omdat uit het verzoek van appellant blijkt dat er sprake is van toegenomen beperkingen wegens dezelfde oorzaak na 22 februari 2007 en deze datum na
1 augustus 2004 ligt, is appellant niet verzekerd voor de WAZ en wordt hij daarom niet opgeroepen voor een herkeuring.
1.3. Bij besluit van 3 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 september 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Artikel 3 van de WAZ beperkt met ingang van 1 augustus 2004 de kring van verzekerden tot personen die vóór 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden. Voor de beoordeling of appellant op grond van artikel 20 van de WAZ in aanmerking komt voor een herleving van zijn eerder toegekende WAZ-uitkering acht de rechtbank beslissend of appellant per 22 februari 2007 kan worden aangemerkt als verzekerde in de zin van die wet, en of hij verzekerd was gedurende de verkorte wachttijd van vier weken. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Nu in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van de WAZ de verzekering beperkt is tot personen wier arbeidsongeschiktheid vóór 1 augustus 2004 is ontstaan, kan de verzekering over de verkorte wachttijd van vier weken bedoeld in artikel 20 van de WAZ uiterlijk nog slechts op 31 juli 2004 aanvangen. De periode van vier weken eindigt bijgevolg in augustus 2004. Aangezien appellant stelt dat hij na de intrekking van zijn uitkering per
7 november 2006 opnieuw arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ moet worden geacht, behoort hij niet tot de kring van verzekerden ingevolge de WAZ. Met betrekking tot de aangevoerde grond dat het Uwv ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv, gelet op de motivering van het bestreden besluit waarin het Uwv zich in de eerste plaats op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet binnen de kring van verzekerden valt, aan de maatstaf van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht heeft voldaan. Het Uwv heeft volgens de rechtbank terecht met toepassing van voormelde bepaling van het horen afgezien.
3.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd, betwist dat de verslechtering van zijn gezondheid zou zijn ingetreden na
1 augustus 2004. Hij stelt zich op het standpunt dat hij wel kan worden aangemerkt als verzekerde in de zin van de WAZ en dat hij ook verzekerd was gedurende de verkorte wachttijd van vier weken, zodat hij had moeten worden opgeroepen voor een herkeuring. Voorts handhaaft hij zijn standpunt dat het Uwv ten onrechte heeft afgezien van het horen in de bezwaarfase.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht met toepassing van de artikelen 3 en 20 van de WAZ heeft geweigerd appellant op te roepen voor een herkeuring ten behoeve van een herbeoordeling wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Evenals de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag bevestigend. Het ter zake gegeven oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden door de Raad onderschreven. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 22 juni 2012, LJN BX0596, en van 17 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1041, wordt vastgesteld dat het Uwv op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan genoemde wettelijke bepalingen.
4.2.
Wat betreft de door appellant aangevoerde grond dat het Uwv in de bezwaarfase ten onrechte van het horen heeft afgezien onderschrijft de Raad eveneens het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overweging van de rechtbank. Uit de aard van de procedure en de inhoud van het bezwaarschrift heeft het Uwv kunnen opmaken dat het bezwaar ongegrond is en er voorts niet aan behoeven te twijfelen dat een hoorzitting niet tot gegrondverklaring van het bezwaar had kunnen leiden. Ook deze grond treft daarom geen doel.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) H.J. Dekker
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.

EW