ECLI:NL:CRVB:2015:3529
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake eigen bijdrage zorg AWBZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van [betrokkene] tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 7 februari 2014 geoordeeld dat het CAK de eigen bijdrage voor zorg met verblijf over 2011 onterecht had vastgesteld. De erven van [betrokkene] waren van mening dat het CAK onvoldoende rekening had gehouden met de financiële situatie van de betrokkene, die in een zorginstelling verbleef. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven. De Raad stelde vast dat de eigen bijdrage was vastgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen van de AWBZ en het Bijdragebesluit zorg. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een lagere eigen bijdrage rechtvaardigden. De Raad wees erop dat de regeling voor de heffing van eigen bijdragen dwingendrechtelijk is en dat er geen ruimte is voor matiging in individuele gevallen. De Raad concludeerde dat de eigen bijdrage geen ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht van de betrokkene vormde en dat de doelstelling van de wet legitiem was. De Raad wees ook het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding voor was.