ECLI:NL:CRVB:2015:3522

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
14/2634 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, geboren in 1981, diende op 21 december 2011 een aanvraag in voor een Wajong-uitkering vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 27 maart 2012 afgewezen, omdat appellant in staat werd geacht om met werk meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Het bezwaar van appellant werd ongegrond verklaard op 13 september 2012.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en herhaalt in hoger beroep zijn eerdere gronden. Hij stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat zijn problemen zijn ontstaan in zijn tienerjaren, wat zijn functioneren in een werkomgeving beïnvloedt. Appellant betoogt dat er ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen met betrekking tot handelingstempo, concentratievermogen en nachtarbeid. Hij verzoekt de Raad om een deskundige aan te stellen om zijn beperkingen vast te stellen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft appellant gezien en relevante informatie van de behandelend sector betrokken bij zijn beoordeling. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor extra beperkingen en dat appellant in staat is de geselecteerde functies te vervullen, rekening houdend met zijn beperkingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om een deskundige af. De uitspraak is gedaan op 9 oktober 2015.

Uitspraak

14/2634 WWAJ
Datum uitspraak: 9 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 april 2014, 12/5228 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2015. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren [in] 1981, heeft op 21 december 2011 een (laattijdige) aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend in verband met psychische klachten. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 27 maart 2012 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen en appellant niet in aanmerking gebracht voor een Wajong-uitkering, omdat hij in staat is met werk meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 13 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het hiertegen namens appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft in hoger beroep zijn eerder aangevoerde gronden in overwegende mate herhaald. Appellant voert aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat dit is ontstaan op of rond zijn 17e-18e levensjaar, waardoor appellant niet of niet zonder verhoogd verzuimrisico kan functioneren in een werkomgeving. Appellant is van mening dat vanaf zijn 16e dan wel 17e levensjaar een knik in zijn levenslijn is ontstaan, door de ernstige invloed van zijn ziektebeeld op zijn functioneren. Appellant ontwikkelde problemen in sociale relaties, problemen met zijn omgeving, schoolproblemen (gepest worden) en faalangst. Appellant stelt dat dit symptomen zijn van psychische klachten die in zijn jeugd al zo ernstig waren dat die aan het verrichtten van loonvormende arbeid in de weg stonden. Voorts stelt appellant zich op het standpunt dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van handelingstempo, concentratievermogen, urenomvang en
’s nachts werken. Appellant verzoekt de Raad om een deskundige te benoemen om zijn beperkingen vast te stellen. Ter zitting heeft appellant tevens de beroepsgrond herhaald dat het Uwv ten onrechte niet meer beperkingen heeft aangenomen op grond van het gebruik van het medicijn clomipramine. Voorts heeft appellant ter zitting nader toegelicht dat de hoger beroepsgrond over de knik in de levensloop van appellant tevens ziet op de stelling dat de medische situatie van appellant op of rond zijn 17e en 18e levensjaar beduidend slechter was dan nu het geval is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Uit de onderzoeksbevindingen zijn voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel te komen over de voor appellant geldende beperkingen. De verzekeringsarts heeft appellant op 17 februari 2012 op het spreekuur gezien, een anamnese afgenomen en heeft de bij de aanvraag gevoegde informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts komt op basis van de door de behandelend sector gegeven diagnoses tot de conclusie dat er bij appellant omstreeks zijn 17e levensjaar en in het heden, sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts heeft in het rapport aangegeven dat het huidige functioneren van appellant ongeveer gelijk is aan het niveau van functioneren rond zijn
17e-18e levensjaar. De verzekeringsarts heeft in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant. De verzekeringsarts bewaar en beroep heeft op basis van de door appellant gestelde hoogtevrees en het gebruik van het medicijn clomipramine de FML aangevuld met een beperking ten aanzien van persoonlijk risico (niet op hoogte werken, geen werk met gevaarlijke machines).
4.2.
De rechtbank heeft, onder verwijzing naar het dagverhaal van appellant, met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 10 september 2012 voldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Evenals de rechtbank acht de Raad door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is voor beperkingen ten aanzien van handelingstempo, concentratievermogen, urenomvang en ’s avonds en ’s nachts werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullende rapporten van 20 juni 2013,
27 september 2013 en 10 februari 2014 eveneens de door appellant in beroep overgelegde (medische) gegevens beoordeeld en heeft toereikend gemotiveerd dat deze geen aanleiding vormen voor het oordeel dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die appellant heeft. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat het gebruik van het medicijn clomipramine enige invloed heeft op de alertheid van appellant en dat (onder meer) op grond hiervan extra beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van persoonlijk risico, maar dat de geclaimde concentratieproblemen en het lage handelingstempo niet objectiveerbaar zijn. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat de aandoeningen van appellant gepaard gaan met constant aanwezige beperkingen, zodat er geen sprake is van risico op een verhoogd ziekteverzuim bij hervatting in passend werk waarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen van appellant.
4.3.
Voor de ter zitting gestelde tijdelijke verslechtering van de medische situatie van appellant omstreeks zijn 17e -18e levensjaar biedt het dossier medische gezien geen aanknopingspunten.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML, is de rechtbank terecht van oordeel gekomen dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de geselecteerde functies. De rechtbank heeft zich bij dat oordeel met juistheid gebaseerd op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 september 2012. In dat rapport is deugdelijk gemotiveerd uiteengezet dat appellant de geselecteerde functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant zijn voldoende gemotiveerd. Er heeft ook overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgehad.
4.5.
Voor het inschakelen van een deskundige ziet de Raad, gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, geen aanleiding.
4.6.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E. Dijt en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. van Rooijen
CVGs