Uitspraak
2 april 2014, 12/5228 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, geboren in 1981, diende op 21 december 2011 een aanvraag in voor een Wajong-uitkering vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 27 maart 2012 afgewezen, omdat appellant in staat werd geacht om met werk meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Het bezwaar van appellant werd ongegrond verklaard op 13 september 2012.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en herhaalt in hoger beroep zijn eerdere gronden. Hij stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat zijn problemen zijn ontstaan in zijn tienerjaren, wat zijn functioneren in een werkomgeving beïnvloedt. Appellant betoogt dat er ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen met betrekking tot handelingstempo, concentratievermogen en nachtarbeid. Hij verzoekt de Raad om een deskundige aan te stellen om zijn beperkingen vast te stellen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft appellant gezien en relevante informatie van de behandelend sector betrokken bij zijn beoordeling. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor extra beperkingen en dat appellant in staat is de geselecteerde functies te vervullen, rekening houdend met zijn beperkingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om een deskundige af. De uitspraak is gedaan op 9 oktober 2015.