Uitspraak
OVERWEGINGEN
In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 12 december 2010 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 24 januari 2014 besloten de bijstand van appellant te herzien, omdat hij maandelijks een pensioen van € 100,50 ontving van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). Vervolgens heeft het college op 3 februari 2014 de teveel betaalde bijstand over de periode van 12 december 2010 tot en met 31 oktober 2013 teruggevorderd tot een bedrag van € 3.457,08. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard in een besluit van 16 mei 2014.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, waarbij hij onder andere een beroep deed op de zesmaandenjurisprudentie. Hij stelde dat het college niet adequaat had gereageerd op signalen over zijn pensioen, waardoor de terugvordering onterecht was. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen sprake was van een signaal van appellant dat het college had moeten opmerken, en dat appellant zelf had nagelaten om zijn pensioen te melden bij zijn aanvraag om bijstand.
Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, omdat hij in schuldsanering zat. De Raad oordeelt echter dat de mogelijke gevolgen voor de schuldsanering niet als onaanvaardbaar kunnen worden beschouwd. Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, en wordt het hoger beroep van appellant afgewezen.