Uitspraak
6 september 2013, 12/1615 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
3 februari 1999 uitgevallen wegens psychische klachten als reactie op ernstige ziekte van haar kind. Met ingang van 2 februari 2000 is aan appellante een uitkering verstrekt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Een herbeoordeling heeft ertoe geleid dat de
WAO-uitkering van appellante met ingang van 6 december 2005 is herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De beslissing op bezwaar waarbij het bezwaar tegen dit herzieningsbesluit ongegrond is verklaard, is vernietigd bij uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 mei 2007, waarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven.
.De verzekeringsarts heeft dit oordeel gebaseerd op eigen psychisch onderzoek van appellante tijdens het spreekuur, informatie van een achternicht van appellante die tijdens het spreekuur voor appellante het woord heeft gevoerd en de brief van behandelend psychiater J.P.M. Gerards van 21 april 2009, waarin deze stelt dat bij appellante sprake is van een recidiverende ernstige depressieve stoornis met psychotische kenmerken. Vervolgens is de WAO-uitkering van appellante per 27 april 2009 herzien en vastgesteld op basis van volledige arbeidsongeschiktheid.
30 september 2011 een bedrag van € 38.810,01 aan onverschuldigd betaalde uitkering van appellante teruggevorderd.
23 maart 2012 gebaseerd, waarin deze heeft geconcludeerd dat de nieuw ingebrachte informatie bevestigt dat geen sprake was van een dermate ernstig pathologisch beeld als eerder werd voorgewend. De wisselende presentatie van appellante bij de diverse deskundigen maakt het toestandsbeeld van appellante minder aannemelijk. Op basis van de informatie acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verergering van de klachten van appellante tot het niveau zoals gepresenteerd in 2009 niet aannemelijk.
SIMS-test wees uitdrukkelijk naar simulatie, aldus het rapport van Boeykens. Verder vermeldt hij dat het buiten kijf is dat er bij appellante sprake is van depressieve klachten, zeker in het verleden, maar er zijn te weinig argumenten om te kunnen spreken van een depressieve stoornis. Evenmin kon een somatoforme stoornis worden vastgesteld. Appellante was niet om medische redenen buiten staat om de verzekeringsartsen een volledig en juist beeld te geven van haar klachten en belemmeringen.
BESLISSING
G. van Zeben- de Vries als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2015.