ECLI:NL:CRVB:2015:3465
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging forfaitaire vervoerskostenvoorziening en rechtszekerheidsbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de beëindiging van een forfaitaire vervoerskostenvergoeding die aan appellante was toegekend vanwege haar beperkingen bij het gebruik van openbaar vervoer. De vergoeding was oorspronkelijk toegekend op 16 februari 1998, maar na de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op 1 januari 2007, is deze voortgezet. In 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade aangekondigd dat er een heronderzoek zou plaatsvinden naar de noodzaak van de toegekende vervoersvoorziening. Bij besluit van 28 december 2012 is de forfaitaire vergoeding beëindigd, met een overgangstermijn van drie maanden, en is appellante in aanmerking gebracht voor Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV). De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen noodzaak bestond voor het langer toekennen van de forfaitaire vergoeding, aangezien appellante met deelname aan het CVV adequaat in haar vervoersbehoefte kan voorzien. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de vergoeding niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat appellante voldoende tijd had om zich voor te bereiden op de wijziging in haar situatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.