ECLI:NL:CRVB:2015:3460
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging forfaitaire vervoerskostenvergoeding en toekenning CVV
In deze zaak gaat het om de beëindiging van een sinds november 1997 toegekende forfaitaire vervoerskostenvergoeding aan appellante, die beperkingen ondervindt bij het gebruik van openbaar vervoer. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade ongegrond verklaard. Het college had op 28 december 2012 besloten om de forfaitaire vervoerskostenvergoeding per 1 januari 2013 te beëindigen en appellante in aanmerking te brengen voor Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV), met een overgangstermijn van drie maanden.
De Raad oordeelt dat het standpunt van het college, dat is gebaseerd op een medisch advies van de MO-zaak, niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. De door appellante ingebrachte rapporten zijn niet relevant voor de periode waarop de beëindiging betrekking heeft of bevatten geen medisch oordeel. De Raad concludeert dat de beëindiging van de vergoeding niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Het toekennen van CVV aan appellante wordt gezien als een adequate compensatie in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 september 2015.