ECLI:NL:CRVB:2015:3456

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
14-2243 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functie productiemedewerker industrie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die zich ziek had gemeld wegens rugklachten en later psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA toekende. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Raad overwoog dat de gestelde diagnose de ernst en omvang van de klachten van appellante niet verklaart. De door appellante overgelegde brief van haar orthopedisch chirurg bood geen nieuw licht op de zaak. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functie van productiemedewerker industrie niet in strijd was met de belastbaarheid van appellante. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.E. Bakker als voorzitter en J.P.M. Zeijen en G. van Zeben - de Vries als leden, in aanwezigheid van griffier W. de Braal.

Uitspraak

14.2243 WIA

Datum uitspraak: 18 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
10 maart 2014, 13/561 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.D. Mak, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. E. Bosch heeft zich als opvolgend gemachtigde voor appellante gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend, waarop namens appellante is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2015. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als ambulant begeleidster, heeft zich met ingang van
27 oktober 2010 vanuit een situatie dat zij een uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld wegens rugklachten en later psychische klachten.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Door de arts van het Uwv is in het rapport van 25 september 2012 vastgesteld dat bij appellante sprake is van aspecifieke chronische rugpijn, overige specifieke persoonlijkheidsstoornis en adipositas/obesitas. Appellante is beperkt voor rugbelasting zoals lang lopen, veel staan, lang zitten, bukken, tillen, dragen, sjouwen, duwen, trekken, dragen, voorovergebogen werken en ver reiken. Voorts voor teveel druk, werkdruk en hoog tempo. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 september 2012. De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft met inachtneming van deze beperkingen functies geselecteerd die passen bij de belastbaarheid van appellante. Bij besluit van 22 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 24 oktober 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 oktober 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante opgeroepen voor het spreekuur, haar lichamelijk onderzocht, haar psychisch waargenomen en dossierstudie verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 januari 2013 meegewogen de brief van de destijds behandelend orthopedisch chirurg dr. A.J.M. Janus van 26 oktober 2012, waarin deze aangeeft dat de fybreuse dysplasie van appellante geen relatie heeft met de pijnklachten die appellante ervaart. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt in het rapport van 28 januari 2013 vast dat appellante beperkt is geacht en ziet geen aanleiding voor aanscherping van de FML van 25 september 2012. Met inachtneming van de adviezen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van 1 februari 2013 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - kort weergegeven - overwogen dat zij geen aanleiding heeft te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verder heeft de rechtbank met betrekking tot de arbeidskundige grondslag overwogen dat door de arbeidsdeskundigen van het Uwv afdoende is gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding.
3. In hoger beroep heeft appellante evenals in beroep aangevoerd dat ten onrechte is geoordeeld dat haar klachten niet medisch objectiveerbaar zijn, als gevolg waarvan deze niet in voldoende mate zijn meegenomen bij de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Ter onderbouwing van dat betoog heeft appellante een verklaring ingebracht van haar behandelend orthopedisch chirurg drs. J.J.W. Ploegmakers van 15 april 2014. Verder heeft appellante aangevoerd dat de functie productiemedewerker industrie haar belastbaarheid op het beoordelingspunt reiken te boven gaat. De frequentie van het reiken is te hoog en de afstand waarover zij moet reiken is te ver.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich vinden in de overweging van de rechtbank dat de vastgestelde fibreuze dysplasie de ernst en omvang van de klachten van appellante niet verklaart. De door appellante in hoger beroep overgelegde brief van de orthopedisch chirurg Ploegmakers van
15 april 2014 werpt geen nieuw licht op de zaak. De informatie is van ruim na de in dit geding relevante datum (24 oktober 2012) en bevat geen stellige conclusie nu Ploegmakers schrijft dat er een mogelijk oorzakelijk verband bestaat tussen afwijking en klachten. Het Uwv kan daarom gevolgd worden in zijn reactie dat de brief geen aanleiding vormt om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep verwoord in het rapport van
28 januari 2013 zoals hiervoor onder 1.3 weergegeven. Deze grond treft geen doel.
4.2.
De grond dat de voor appellante geselecteerde functie productiemedewerker industrie haar belastbaarheid overschrijdt slaagt evenmin. Appellante is door de verzekeringsarts in de FML van 25 september 2012 niet beperkt geacht in de frequentie van het beoordelingspunt reiken en appellante heeft niet onderbouwd dat de beperkingen door de verzekeringsarts voor wat betreft de frequentie van het reiken niet juist zijn vastgesteld. In het rapport van
25 september 2012 heeft de verzekeringsarts wel vastgelegd dat appellante door haar rugklachten beperkt is voor ver reiken. Dit hoefde echter voor de verzekeringsarts geen aanleiding te zijn een beperking op te nemen in de FML, omdat appellante op de normaalwaarde niet beperkt was. Uit de nadere toelichting die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het in hoger beroep overgelegde rapport van 29 april 2015 heeft gegeven op het beoordelingspunt reiken, blijkt dat de normaalwaarde 70 centimeter is. Van overschrijding van de normaalwaarde is in de functie productiemedewerker industrie geen sprake nu de maximale afstand waarover gereikt moet worden 50 tot 60 centimeter bedraagt.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskosten in de veroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door als R.E. Bakker voorzitter en J.P.M. Zeijen en
G. van Zeben - de Vries als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) W. de Braal

UM