ECLI:NL:CRVB:2015:3439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
14-6165 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafontslag wegens zeer ernstig plichtsverzuim van een belastingdeurwaarder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam als belastingdeurwaarder, werd beschuldigd van zeer ernstig plichtsverzuim. Hij had in strijd met de geldende declaratieregeling bonnetjes gedeclareerd voor lunches die hij niet had genoten. Het college had na een onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. besloten om appellant onvoorwaardelijk ontslag te verlenen. De rechtbank oordeelde dat de straf van ontslag niet onevenredig was aan het plichtsverzuim, gezien de hoge eisen die aan de integriteit van ambtenaren worden gesteld.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de straf te zwaar was en verzocht om clementie. Hij betoogde dat hij zijn fouten had erkend, spijt had betuigd en niet had geprobeerd zich te verrijken. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat, hoewel het ontslag zware gevolgen had voor appellant, de aard en ernst van de verweten gedragingen en de vereiste integriteit voor zijn functie het ontslag rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/6165 AW
Datum uitspraak: 8 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
2 oktober 2014, 14/1091 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R. Verspaandonk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Kraag, advocaat, en drs. A. Janssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1 juni 1992 bij de gemeente Eindhoven werkzaam in de functie van belastingdeurwaarder.
1.2.
Appellant en zijn collega-deurwaarder (V) ontvingen op grond van de zogenoemde regeling ‘deurwaardersvergoeding 1992’ maandelijks een vastgestelde lunchvergoeding, waarvoor geen declaraties waren vereist. In 2010 is deze regeling vervallen verklaard.
1.3.
Bij besluit van 19 november 2012 heeft het college aan appellant te kennen gegeven dat voor hem geen uitzondering wordt gemaakt en dat ook hij met ingang van 1 december 2012 declaraties voor lunchkosten moet indienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het besluit van 19 november 2012 is uiteindelijk met de in februari 2014 genomen beslissing op bezwaar in rechte onaantastbaar geworden.
1.4.
Naar aanleiding van het vermoeden van declaratiefraude door appellant en V in de maanden december 2012 en januari en februari 2013 heeft Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (Hoffmann) in opdracht van de gemeente Eindhoven een onderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn door appellant en V ingediende lunchbonnen geanalyseerd, observaties verricht en gesprekken met appellant en V gevoerd. Hoffmann heeft op 6 juni 2013 een rapport uitgebracht.
1.5.
Op grond van de bevindingen in het deelrapport dat betrekking heeft op appellant heeft het college bij brief van 24 juli 2013 aan appellant meegedeeld het voornemen te hebben om hem op grond van artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Eindhovense Arbeidsvoorwaardenregeling wegens zeer ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag te verlenen. Appellant wordt verweten in strijd met de geldende declaratieregeling bonnetjes te hebben gedeclareerd voor lunches die hij niet heeft genoten en betaald alsmede voor lunches die zijn genoten in lunchgelegenheden die zich binnen een straal van 1 km van het stadhuis bevinden. Appellant heeft zijn zienswijze over het voornemen naar voren gebracht.
1.6.
Bij besluit van 16 september 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college, overeenkomstig zijn voornemen, aan appellant onvoorwaardelijk strafontslag verleend, en wel met ingang van 20 september 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, samengevat, het volgende overwogen. Appellant erkent dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het hem verweten plichtsverzuim en betwist de toerekenbaarheid niet. Appellant betwist wel de evenredigheid van de sanctie. De rechtbank acht de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan het plichtsverzuim. Daarbij zijn de aard en ernst van het plichtsverzuim in aanmerking genomen alsmede het feit dat aan een ambtenaar als appellant hoge eisen moeten worden gesteld ten aanzien van integriteit en betrouwbaarheid. Het college heeft dan ook meer gewicht mogen toekennen aan de betrouwbaarheid en integriteit van haar medewerkers dan aan het belang van appellant bij een lichtere straf. Juist in een functie als die van appellant, waarin grotendeels buiten het zicht van de leidinggevenden wordt geopereerd, dient de werkgever volledig op de functionaris te kunnen vertrouwen. Daarnaast brengt de aard van appellants functie, te weten het invorderen van belastingschulden, met zich dat het college wel hoge eisen moet stellen aan appellants integriteit. Appellant heeft het vertrouwen dat zijn werkgever in hem moet kunnen stellen zeer beschaamd. De stelling van appellant dat hij mocht uitgaan van instemming van zijn leidinggevende met zijn van de geldende regeling afwijkende declaratiegedrag, kan de rechtbank niet volgen. Appellant heeft een eigen verantwoordelijkheid om zich jegens zijn werkgever integer te dragen en heeft, wetende dat hij in strijd met de regeling zou handelen, toch bewust gekozen voor de door hem zelf bedachte alternatieve wijze van declareren. Ook is niet gebleken van enige toestemming van zijn leidinggevende voor zijn wijze van declareren. Ter zitting van de rechtbank heeft zijn leidinggevende dit stellig ontkend en heeft appellant verklaard zijn leidinggevende niet te hebben ingelicht over zijn wijze van declareren. Appellants stelling dat hij wellicht zijn declaratiegedrag zou hebben gestaakt als hij er tussentijds op was aangesproken en was gewaarschuwd, gaat volledig voorbij aan het feit dat hij bewust de regels heeft overtreden wegens zijn onvrede over de nieuwe declaratieregeling. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat appellant hiermee zelf een aanzienlijk risico heeft genomen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank over de evenredigheid van de straf. Appellant heeft herhaald dat de straf te zwaar is en heeft om clementie verzocht. Appellant heeft hiertoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Hij heeft zijn fouten direct erkend en spijt betuigd. Hij heeft zich niet verrijkt en voorgesteld het gedeclareerde bedrag over de desbetreffende vijf maanden terug te storten. Het declaratiegedrag vond plaats toen zijn bezwaar tegen de brief van 19 november 2012 nog liep. Als tijdig op het bezwaar was beslist, had het zover niet hoeven komen. Hij heeft zich laten meeslepen in zijn gedrevenheid als deurwaarder en een verkeerde afweging gemaakt. In de twintig jaar dat hij bij de gemeente Eindhoven als deurwaarder heeft gewerkt, is men altijd ten volle tevreden geweest over zijn functioneren. Hij is 63 jaar en heeft 44 jaar gewerkt. Het ontslag valt hem zeer zwaar en heeft grote gevolgen voor zijn leven en pensioen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in de kern een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad kan zich verenigen met het oordeel en de hieraan ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd. Hoewel de Raad begrijpt dat het strafontslag appellant zwaar valt en grote gevolgen heeft voor zijn leven en pensioen, kan dit, gelet op de aard en ernst van de appellant verweten gedragingen alsmede de terechte eisen die met betrekking tot betrouwbaarheid en integriteit aan medewerkers van de gemeente en in het bijzonder aan een belastingdeurwaarder worden gesteld, niet leiden tot de conclusie dat het stafontslag onevenredig is aan het plichtsverzuim. Appellant heeft weliswaar spijt betuigd en zich bereid verklaard tot terugbetaling, maar hij heeft dit pas gedaan nadat hij door Hoffmann met de hem verweten gedragingen is geconfronteerd en nadat hij maanden lang willens en wetens en telkens opnieuw - bij het zoeken naar bonnetjes bij La Place en het declareren ervan bij de werkgever - in strijd met de geldende declaratieregeling heeft gehandeld. Dat zijn bezwaar tegen het besluit van 19 november 2012 nog liep en niet tijdig op dat bezwaar is beslist, kan niet afdoen aan de eigen verantwoordelijkheid van appellant en aan de verwijtbaarheid van zijn handelen. Zijn lange dienstverband en zijn goede functioneren als deurwaarder voorheen leiden evenmin tot een ander oordeel.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.J. Kraan en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.W. Munneke

HD