ECLI:NL:CRVB:2015:3438

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
14-3883 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhouding van loon bij ongeoorloofde afwezigheid van een militair

In deze zaak gaat het om de inhouding van loon van een militair, betrokkene, die zich op 16 juli 2013 ziek meldde via sms. De ziekmelding voldeed echter niet aan de vereisten van de Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel. De leidinggevende verzocht betrokkene om op 22 juli 2013 aanwezig te zijn, maar betrokkene verscheen niet en was telefonisch onbereikbaar. Op 25 juli 2013 ontving hij een aangetekende brief met de mededeling dat hij op 31 juli 2013 voor een gesprek moest komen. Betrokkene meldde zich pas op 1 augustus 2013 weer op het werk. De minister van Defensie besloot op 26 november 2013 om het loon over de periode van 22 juli tot en met 31 juli 2013 niet uit te betalen, met verwijzing naar artikel 18 van het Inkomstenbesluit militairen, dat bepaalt dat bij ongeoorloofde afwezigheid geen aanspraak op inkomsten bestaat.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van betrokkene tegen dit besluit gegrond en vernietigde de inhouding van het loon, omdat de rechtbank oordeelde dat de afwezigheid van betrokkene voorafgaand aan 22 juli 2013 als geoorloofd moest worden aangemerkt. De rechtbank vond dat de minister niet zonder nader onderzoek betrokkene als ongeoorloofd afwezig mocht aanmerken, vooral omdat betrokkene aansluitend lange tijd geoorloofd afwezig was wegens ziekte.

In hoger beroep stelde de Centrale Raad van Beroep vast dat de opdracht van de minister aan betrokkene om op 22 juli 2013 te verschijnen een redelijke opdracht was, gezien de omstandigheden van de ziekmelding. De Raad oordeelde dat betrokkene niet had aangetoond dat hij de oproep niet had ontvangen of dat hij om medische redenen niet in staat was om te verschijnen. De Raad concludeerde dat betrokkene zich tot en met 31 juli 2013 aan zijn dienstverplichtingen had onttrokken en dat hij daarom geen aanspraak had op loon over die periode. Het hoger beroep van de minister slaagde, de aangevallen uitspraak werd vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

14/3883 MAW
Datum uitspraak: 8 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juni 2014, 14/115 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Op verzoek van de Raad heeft appellant stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. van der Weijden en mr. L.H. Hoedemakers. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.G. Dudink, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam in de krijgsmacht als sergeant.
1.2.
Op 16 juli 2013 heeft betrokkene zich per sms ziek gemeld. Omdat zijn ziekmelding niet in overeenstemming met de Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel was gedaan, heeft zijn leidinggevende hem eveneens per sms laten weten dat hij op 22 juli 2013 aanwezig moest zijn. Betrokkene is niet verschenen en was daarna telefonisch onbereikbaar. Aan betrokkene is op 25 juli 2013 een aangetekende brief verstuurd met de mededeling dat hij op 31 juli 2013 werd verwacht voor een gesprek. Betrokkene is op 1 augustus 2013 op het werk verschenen. Van 1 augustus 2013 tot 11 november 2013 heeft hij geen werkzaamheden verricht wegens ziekte.
1.3.
Uit de digitale loonstrook van 13 augustus 2013 blijkt dat het loon over de periode van
22 juli tot en met 31 juli 2013, een bedrag van netto € 613,17, niet is uitbetaald. Na bezwaar van betrokkene heeft de minister bij besluit van 26 november 2013 (bestreden besluit) deze inhouding van het loon met toepassing van artikel 18 Inkomstenbesluit militairen gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de inhouding van € 613,17 op het salaris van betrokkene herroepen. Omdat de afwezigheid van betrokkene in de periode voorafgaand aan 22 juli 2013 als geoorloofd is aangemerkt, ondanks dat betrokkene zich niet had ziek gemeld overeenkomstig de voorgeschreven procedure, had appellant volgens de rechtbank hem niet zonder nader onderzoek als ongeoorloofd afwezig mogen aanmerken. Appellant had onderzoek dienen te doen naar de situatie van betrokkene en of er redenen voor hem waren om zich wederom niet te houden aan de procedure. Daarvoor was te meer aanleiding omdat betrokkene aansluitend lange tijd geoorloofd afwezig is geweest wegens ziekte.
3. Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat betrokkene een uitdrukkelijke dienstopdracht om op 22 juli 2013 te verschijnen niet heeft nageleefd. Volgens appellant was het de bedoeling met betrokkene te spreken over zijn eerdere onjuiste ziekmelding, zijn algehele situatie en zijn arbeidsmogelijkheden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 18 van het Inkomstenbesluit militairen dat als opschrift heeft “Ongeoorloofde afwezigheid” bepaalt dat voor elke volledige dag dat de militair zich aan zijn dienstverplichtingen onttrekt, hij geen aanspraak heeft op inkomsten. Op grond van artikel 114, derde lid, van het Wetboek van Militair Strafrecht wordt onder ongeoorloofde afwezigheid mede verstaan de afwezigheid van de militair zolang deze nalatig is in de uitvoering van de bij algemene maatregel van rijksbestuur opgelegde verplichtingen of de door Onze Minister van Defensie vastgestelde regelen voor het geval van verhindering tot dienstverrichting.
4.2.
De opdracht van appellant aan betrokkene om op 22 juli 2013 op het werk te verschijnen voor een gesprek over zijn situatie, was gelet op de ziekmelding van betrokkene per sms een redelijke opdracht. Vanwege deze wijze van ziekmelden heeft appellant zijn leidinggevende immers niet de informatie kunnen verstrekken als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel over onder meer de reden van zijn afwezigheid en de vermoedelijke duur daarvan. Betrokkene was dan ook gehouden aan de opdracht te verschijnen gehoor te geven. Dat appellant na zijn ziekmelding van 16 juli 2013 als ziek thuis werd beschouwd en nog niet door een bedrijfsarts was gezien, maakt dit niet anders. Ook onder die omstandigheden mocht appellant hem oproepen voor een gesprek over de ontstane situatie. Betrokkene heeft niet gesteld dat hij het sms-bericht van zijn leidinggevende niet heeft ontvangen of dat hij om medische redenen niet in staat was op dit gesprek te verschijnen. Aangezien betrokkene tot en met 31 juli 2013 aan de oproep op het werk te verschijnen geen gehoor heeft gegeven en hij bovendien voor appellant onbereikbaar was, heeft de periode waarin betrokkene zich aan zijn dienstverplichtingen heeft onttrokken voortgeduurd tot 1 augustus 2013, de dag waarop hij zich weer heeft gemeld. Op grond van artikel 18 van het Inkomstenbesluit militairen heeft betrokkene daarom over het tijdvak van 22 juli tot en met 31 juli 2013 geen aanspraak op inkomsten.
4.3.
Het hoger beroep slaagt, de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 november 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2015.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) S.W. Munneke

HD