ECLI:NL:CRVB:2015:3395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/2233 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onjuiste informatie over woonadres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had op 4 december 2012 een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij woonde. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet kon aantonen dat hij op het opgegeven adres woonachtig was. Tijdens een huisbezoek op het opgegeven adres werden onvoldoende persoonlijke bezittingen aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat appellant niet op dat adres woonde.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft vastgesteld dat de bewijslast voor het aantonen van de bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt. De Raad heeft de bevindingen van het huisbezoek als toereikend beschouwd en geconcludeerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het college niet tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste en volledige informatie door de aanvrager van bijstand.

Uitspraak

14/2233 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 maart 2014, 13/3962 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van [B.] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yeniasci. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
D. Matheeuwsen en mr. B.S.W. Vorstenbosch.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellant heeft zich op 4 december 2012 gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) te vragen en heeft op 18 december 2012 de aanvraag ingediend. Diezelfde dag heeft een intakegesprek plaatsgevonden en aansluitend is een huisbezoek afgelegd op het door appellant opgegeven adres aan [het opgegeven adres] te [B.] (opgegeven adres). Ter plekke zijn notities gemaakt van wat de rapporteur in de diverse ruimtes heeft aangetroffen, welk formulier verslag huisbezoek (formulier) appellant en de rapporteur hebben ondertekend. Vervolgens heeft de rapporteur op 18 december 2012 verslag opgemaakt van de bevindingen bij het huisbezoek.
1.3.
Op grond van de onderzoeksresultaten heeft het college bij besluit van 19 december 2012 (onder meer) de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet heeft kunnen aantonen dat hij woonachtig is op het opgegeven adres.
1.4.
Bij besluit van 11 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 19 december 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gemachtigde van appellant heeft op 10 juli 2015 nog enige nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn ingediend na aanvang van de termijn van tien dagen als bedoeld in
artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals de gemachtigde ook zelf heeft erkend. In aanmerking genomen dat het college hierop niet (naar behoren) heeft kunnen reageren, zoals het college ter zitting naar voren heeft gebracht, heeft de Raad, mede gelet op artikel 8:58, eerste lid, van de Awb, besloten deze stukken niet bij zijn beoordeling te betrekken. Niet valt in te zien dat deze stukken, die al in een aanvulling van gronden van
20 april 2015 waren aangekondigd, niet tijdig hadden kunnen worden ingediend.
4.2.
De hier te beoordelen periode loopt van 4 december 2012 (datum melding) tot en met
19 december 2012 (datum besluit op aanvraag).
4.3.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie.
4.4.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.5.
De bij het huisbezoek aangetroffen omstandigheden, zoals beschreven in het formulier en in het verslag huisbezoek, bieden een toereikende grondslag voor de conclusie dat appellant, anders dan hij aan het college heeft opgegeven, ten tijde in geding niet op het opgegeven adres woonde. De overwegingen van de rechtbank hierover worden onderschreven. Daarbij is vooral van belang dat, behoudens een pak zout, in het geheel geen levensmiddelen zijn aangetroffen in de woning, geen servies, pannen en bestek, geen schoonmaakmiddelen, slechts beperkt kleding, geen verzorgingsartikelen en toiletpapier, geen handdoeken en geen bed, kussen en een deken. Het betoog van appellant dat de aangetroffen kleding gelet op zijn situatie toereikend moet worden geacht, wordt verworpen. Naast de twee broeken, een colbert en een zomerjas zijn tijdens het huisbezoek op 18 december 2012, geen shirts, sokken, ondergoed en schoenen aangetroffen en evenmin een winterjas. Dat appellant twee paar schoenen in de woning had, zoals hij in hoger beroep heeft aangevoerd, is niet vermeld in het formulier en het verslag huisbezoek. Ook is daarin niet beschreven dat zijn ondergoed en handdoeken in de wasmachine zaten. In de wasmachine is kennelijk wat kleding aangetroffen, maar geen handdoeken. Uit het ter plekke opgemaakte formulier blijkt dat aan appellant ook is gevraagd waarom er geen kleding en handdoeken zijn aangetroffen, waarop hij toen heeft verklaard daarvoor geen geld te hebben. Dat wel degelijk een kussen en een deken aanwezig waren, staat evenmin in het formulier en het verslag huisbezoek. Het formulier is blijkens de tekst daarvan met appellant doorgenomen en appellant heeft dit formulier voor akkoord ondertekend. Daarmee heeft hij te kennen gegeven dat het formulier een juiste weergave bevat van de bevindingen van het huisbezoek en van wat hij heeft verklaard. Er is geen grond om niet uit te gaan van de juistheid van het door appellant en de rapporteur ondertekende formulier en het door de rapporteur naar waarheid opgemaakte en ondertekende verslag huisbezoek. Dat appellant in die periode slechts over beperkte middelen beschikte, verklaart onvoldoende dat, behoudens een pak zout, in het geheel geen levensmiddelen zijn aangetroffen. De door appellant nog in het geding gebrachte verklaringen leiden niet tot een ander oordeel, nu deze ongedateerd zijn en alleen een conclusie weergeven, maar met uitzondering van een verklaring niet vermelden waarop de conclusie is gebaseerd. De verklaringen zeggen niets over de frequentie en tijdstippen waarop appellant in of rond de woning is gezien, zodat deze ontoereikend zijn om daaruit af te leiden dat appellant in de periode hier in geding op het opgegeven adres woonde.
4.6.
Appellant heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode hier van belang woonde op het door hem opgegeven adres. De rechtbank heeft er, gezien de in 4.3 weergegeven bewijslast, terecht op gewezen dat dit op de weg van appellant lag. Nu het college een huisbezoek heeft afgelegd en de bevindingen daarvan gelet op 4.5 toereikend waren voor de conclusie dat appellant niet op het opgegeven adres woont, kan niet worden gezegd dat het college tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht, zodat de daarop gerichte beroepsgrond wordt verworpen.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter en A.M. Overbeeke en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne

HD