2.6.De voor appellante in aanmerking te nemen maatman en het maatmaninkomen heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep als volgt toegelicht (waarbij voor eiser moet worden gelezen: appellante):
“In mijn rapportage van 17 september 2013 heb ik de maatman gewijzigd vastgesteld ten opzichte van mijn eerdere beoordelingen. Ik ben daarbij uitgegaan van een al gemaakte arbeidsovereenkomst met [de nieuwe werkgever], waar eiser per 1 september 2009 in dienst zou treden als office assistent/junior medewerker financiele administratie in een omvang van 20 uur per week.
Normaliter wordt bij de vaststelling van de maatman uitgegaan van het werk dat iemand verricht direct voorafgaande aan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Daarvan kan worden afgeweken als met redelijke mate van zekerheid vaststaat dat betrokkenen op de eerste WIA dag andere arbeid zou gaan verrichten. In dit geval biedt de al vastgestelde arbeidsovereenkomst die redelijke mate van zekerheid. Ik ga daarom niet uit van de werkzaamheden op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, maar op verzoek van eiser van de in redelijke mate van zekerheid bestaande situatie op de eerste WIA dag.
Op de eerste WIA dag is met redelijke mate van zekerheid duidelijk dat eiser werkzaam zou zijn als office/junior medewerker financiële administratie in een omvang van 20 uur per week.
Er is verder geen reden om aan te nemen, dat eiser op de eerste WIA dag niet meer werkzaam zou zijn als horecamedewerkster voor gemiddeld 3,448 uur per week, zoals zij dat ook was direct voorafgaande aan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag.
Er is wel reden om aan te nemen dat eiser op de eerste WIA dag niet meer werkzaam zou zijn als medewerker tankstation voor 27,352 uur per week. Er was sprake van een tijdelijk dienstverband dat afliep op 21 september 2009. Er staat geenszins met redelijke mate van zekerheid vast dat dit contract na 21 september 2009 zou worden verlengd. `Integendeel, in het rapport van A.W.F. Rutgers, neuroloog, van 19 juni 2013 staat op pagina 3 aangegeven, dat eiser bij het tankstation niet meer kon werken maar dat dit ook niet de bedoeling was.
Bij de vaststelling van de maatman ben ik uitgegaan van de in redelijke mate van zekerheid vaststaande situatie op de eerste WIA dag. Dat is de maatman, zoals ik die in mijn rapportage van 17 september 2013 uitgebreid heb beschreven.
Met betrekking tot het door mij in de rapportage van 17 september gehanteerde maatmaninkomen heeft eiser deels gelijk. Bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid […] heb ik per abuis het foutieve maatmaninkomen genoteerd. In plaats van de aangegeven € 9,44 moet dat zijn € 9,89 per uur […]. Controle van de berekening wijst overigens uit dat het arbeidsongeschiktheidspercentage het gevolg is van een vergelijking tussen de restverdiencapaciteit en het correcte maatmaninkomen. De uitkomst van de berekening wijzigt dus niet.”
2.7.1.Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat appellante beroep heeft ingesteld tegen bestreden besluit 1 en dat het Uwv bij bestreden besluit 2 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen. Bij dit besluit is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd vastgesteld op 50,41% en is het bezwaar, voor zover betrekking hebbend op de WGA-vervolguitkering, gegrond verklaard. De WGA-vervolguitkering is gewijzigd toegekend op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 45-55%.
2.7.2.De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking heeft op bestreden besluit 2. Omdat het Uwv bestreden besluit 1 niet langer heeft gehandhaafd, heeft, aldus de rechtbank, appellante geen procesbelang bij de beoordeling van dit besluit en dient het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.7.3.Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante gewijzigd heeft vastgesteld op 50,41% en dat het Uwv het bezwaar, voor zover betrekking hebbend op de WGA-vervolguitkering, gegrond heeft verklaard en deze nader heeft vastgesteld op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 45-55%. Volgens de rechtbank is in geschil de vraag of het Uwv appellante met ingang van 9 mei 2011 op juiste gronden heeft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80% in het kader van de Wet WIA.
2.7.4.Volgens de rechtbank is er sprake geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Behoudens de aanpassing van de FML in verband met de noodzaak van de nabijheid van een ruime en schone toiletgelegenheid, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de in beroep overlegde expertiserapporten terecht geen aanleiding gezien tot het aannemen van meer beperkingen. Daar komt bij dat neuroloog Rutgers heeft gerapporteerd dat de cognitieve problematiek van appellante geen neurologische basis heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gewezen op de restrictieve definities van de in de FML gehanteerde normaalwaarden. Op basis daarvan kan worden geoordeeld dat de beperkingen van appellante op cognitief gebied - zonder feitelijke neurologische schade - de normaalwaarden niet ontstijgen. De rechtbank heeft de voor appellante aangenomen urenbeperking van 4 uur per dag/twintig uur per week onderschreven.
2.7.5.Het Uwv heeft voldoende toegelicht dat de beperking van appellante op het aspect zitten geen knelpunt is in de voor appellante geselecteerde functies. Wat appellante in verband met het toiletbezoek heeft aangevoerd is evenmin aanleiding voor de conclusie dat de geselecteerde functies ongeschikt zouden zijn voor appellante. Het Uwv heeft voldoende toegelicht dat appellante er ten onrechte vanuit is gegaan dat, behoudens in het geval van toiletbezoek, geen sprake is van een substantiële onderbreking van het werk in de geselecteerde functies. In alle geselecteerde functies is ten minste elk half uur sprake van een structurele onderbreking van het zitten. Toiletbezoek is een extra onderbreking bovenop de al aanwezig onderbrekingen.
2.7.6.Ten slotte heeft de rechtbank het door het Uwv vastgestelde maatmaninkomen van appellante onderschreven.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat uit de in beroep overgelegde expertiserapporten blijkt dat de neuroloog en de medisch adviseur van Orthopaedic Consultancy B.V. overtuigd zijn van de ernstige pijn- en vermoeidheidsklachten van appellante en dat deze klachten onvoldoende in de FML zijn vertaald. Voorts heeft zij herhaald dat haar maatmanarbeid in ieder geval op 40 uur per week dient te worden gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.