ECLI:NL:CRVB:2015:3379
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving bijstand vanaf 10 mei 2013, maar heeft zijn inlichtingenverplichting met betrekking tot zijn feitelijk woonadres niet nagekomen. Op 11 maart 2014 heeft de Reclassering namens appellant de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) geïnformeerd dat appellant van zijn uitkeringsadres wilde worden uitgeschreven. Vervolgens heeft de DWI vastgesteld dat appellant vanaf 21 maart 2014 op het adres van zijn moeder in Suriname stond ingeschreven, zonder dat hij dit tijdig aan het college had gemeld. Hierdoor heeft het college op 25 maart 2014 besloten de bijstand van appellant in te trekken, omdat niet kon worden vastgesteld of hij in Nederland verbleef.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank niet is ingegaan op twee belangrijke gronden, namelijk dat het college erkende dat het besluit van 25 maart 2014 niet juist was en dat er geen hersteltermijn was geboden voordat de bijstand werd ingetrokken.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte niet op deze gronden is ingegaan, maar dat dit niet tot een gegrondverklaring van het beroep zou hebben geleid. De Raad bevestigt dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 980,-.