ECLI:NL:CRVB:2015:3364

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/425 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag zonder pogingen tot oplossing van problemen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die werkzaam was als medewerkster in een callcenter, had zich op 9 november 2010 ziek gemeld met psychische klachten en verzocht om ontslag, wat op 13 juli 2011 werd ingewilligd. In februari 2013 vroeg zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering bij besluit van 27 februari 2013, met de argumentatie dat appellante ontslag had genomen zonder acute noodzaak en zonder dat zij de gevolgen van haar handelen kon overzien. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zittingen werd duidelijk dat appellante geen actie had ondernomen om haar problemen te bespreken met haar leidinggevende of de bedrijfsarts, ondanks de druk die zij ervoer. De Raad oordeelde dat appellante verwijtbaar werkloos was geworden, omdat zij geen pogingen had gedaan om tot een oplossing van haar problemen te komen voordat zij ontslag nam. De verklaring van haar huisarts dat de ontslagname een impulsieve daad was, werd niet als voldoende bewijs gezien om aan te tonen dat appellante niet verwijtbaar was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak, waarmee de weigering van de WW-uitkering werd gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van het nemen van verantwoordelijkheid in situaties van werkloosheid en de noodzaak om problemen tijdig te bespreken met betrokken partijen.

Uitspraak

14/425 WW
Datum uitspraak: 23 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 januari 2014, 13/3647 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2015. Voor appellante, die was opgeroepen om ter zitting te verschijnen, is mr. Gulickx verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 12 augustus 2015. Appellante, opgeroepen om in persoon te verschijnen, en mr. Gulick zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs.Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als medewerkster callcentrum bij [woonplaats] (werkgeefster). Zij heeft zich op 9 november 2010 ziek gemeld met psychische klachten. In januari 2011 is zij gaan re-integreren. Op 13 juli 2011 heeft appellante haar werkgeefster verzocht om ontslag met inachtneming van de opzegtermijn, welk verzoek is ingewilligd.
1.2.
Appellante heeft op 15 februari 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 27 februari 2013 heeft het Uwv die uitkering met ingang van 6 november 2012 bij wijze van maatregel blijvend geheel geweigerd. Dit besluit is gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 24 juni 2013 (bestreden besluit). Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat appellante ontslag heeft genomen zonder dat daarvoor een acute noodzaak aanwezig was en zonder dat zij in een situatie verkeerde waarin zij de gevolgen van haar handelen niet kon overzien, dan wel het voortduren van het dienstverband tijdens ziekte zou hebben geleid tot verdere schade aan haar gezondheid.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kon niet worden gezegd dat van appellante voortzetting van de dienstbetrekking niet kon worden gevergd. Van het ontbreken van verwijtbaarheid, noch van verminderde verwijtbaarheid was naar het oordeel van de rechtbank sprake.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep evenals bij de rechtbank naar voren gebracht dat zij bij haar re-integratie niet is begeleid door de bedrijfsarts, dat zij, anders dan door de bedrijfsarts was geadviseerd, geen aangepaste werkzaamheden heeft gekregen en dat zij door de druk die zij ervoer van de kant van de werkgeefster al na korte tijd weer voltijds werkte, wat heeft geleid tot een verdubbeling van de antidepressiva. Om aan de druk van de werkgeefster te ontkomen heeft zij ontslag genomen. Appellante heeft onder verwijzing naar een brief van haar huisarts van 15 december 2011, waarin is gesteld dat de ontslagname een ondoordachte impulsieve daad is geweest, betoogd dat de ontslagname haar niet kan worden verweten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Appellante heeft ter zitting de in 3.1 weergegeven problemen die zij ondervond toen zij ging re-integreren na haar ziekteperiode nader uiteengezet. Uit die uiteenzetting blijkt dat appellante geen actie heeft ondernomen om die problemen te bespreken met haar leidinggevende en dat zij evenmin de bedrijfsarts heeft benaderd toen zij geen aangepast werk kreeg en het gevoel had onder druk te staan om zo snel mogelijk weer voltijds te werken. Uit angst voor het verlies van haar baan heeft appellante zich niet opnieuw ziek gemeld, wat wel mogelijk was. Appellante heeft dus ontslag genomen zonder enige poging te doen om de ondervonden problemen te bespreken en tot een oplossing te brengen. Dat zij in een situatie verkeerde waarin voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van haar verlangd kon worden is dan ook niet gebleken. Hieruit volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat appellante verwijtbaar werkloos is geworden. Dat appellante de gevolgen van haar ontslagname niet heeft kunnen overzien volgt niet uit de verklaring van haar huisarts en ook niet uit het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv van
20 januari 2012. In de gegeven omstandigheden kan daarom niet worden gezegd dat appellante geen of niet in overwegende mate een verwijt kan worden gemaakt van het niet nakomen van haar verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) P. Uijtdewillegen

AP