ECLI:NL:CRVB:2015:3364
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag zonder pogingen tot oplossing van problemen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die werkzaam was als medewerkster in een callcenter, had zich op 9 november 2010 ziek gemeld met psychische klachten en verzocht om ontslag, wat op 13 juli 2011 werd ingewilligd. In februari 2013 vroeg zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering bij besluit van 27 februari 2013, met de argumentatie dat appellante ontslag had genomen zonder acute noodzaak en zonder dat zij de gevolgen van haar handelen kon overzien. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de zittingen werd duidelijk dat appellante geen actie had ondernomen om haar problemen te bespreken met haar leidinggevende of de bedrijfsarts, ondanks de druk die zij ervoer. De Raad oordeelde dat appellante verwijtbaar werkloos was geworden, omdat zij geen pogingen had gedaan om tot een oplossing van haar problemen te komen voordat zij ontslag nam. De verklaring van haar huisarts dat de ontslagname een impulsieve daad was, werd niet als voldoende bewijs gezien om aan te tonen dat appellante niet verwijtbaar was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak, waarmee de weigering van de WW-uitkering werd gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van het nemen van verantwoordelijkheid in situaties van werkloosheid en de noodzaak om problemen tijdig te bespreken met betrokken partijen.