In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de korpschef van politie. Appellant, die sinds 1998 werkzaam is als [naam functie A] bij het politiekorps [naam korps], had verzocht om functieonderhoud op basis van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie. Dit verzoek werd door de korpschef afgewezen, wat leidde tot bezwaar en een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Appellant stelde dat hij in de referteperiode van 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 wezenlijke bijdragen had geleverd die niet in de functiebeschrijving waren opgenomen, waaronder het ontwikkelen van nieuwe methoden en technieken voor verhoren. De Raad oordeelde dat appellant aannemelijk had gemaakt dat zijn werkzaamheden wezenlijk afweken van de functiebeschrijving en dat de korpschef in strijd met de wet had gehandeld door het verzoek om functieonderhoud af te wijzen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en herstelde het besluit van de korpschef, waarbij het functieonderhoud werd toegewezen. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de kosten van appellant in bezwaar en hoger beroep.