ECLI:NL:CRVB:2015:3333
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering en schending inlichtingenverplichting in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 15 augustus 2006 bijstand, aanvankelijk als gehuwde en later als alleenstaande. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft op 3 januari 2012 informatie ontvangen dat appellante en haar partner mogelijk over onbekende vermogensbestanddelen beschikten. Hierop heeft het college op 22 mei 2012 de bijstand van appellante per direct opgeschort en haar uitgenodigd voor een gesprek, waarbij zij bewijsstukken moest overleggen. Appellante is echter niet op het gesprek verschenen en heeft de gevraagde bewijsstukken niet ingediend.
Op 30 mei 2012 heeft het college de bijstand van appellante ingetrokken, omdat zij de inlichtingenverplichting niet was nagekomen. Het college heeft dit besluit in een later stadium, op 10 oktober 2013, ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig herstellen van het verzuim. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat een schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden hersteld en dat de eerdere vaststelling van de schending niet ongedaan kan worden gemaakt door latere bevestigingen van het bezit van vermogensbestanddelen.
De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het college herroepen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.940,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 september 2015.