ECLI:NL:CRVB:2015:3323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
14/2324 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorgindicatie AWBZ voor Persoonlijke Verzorging, Verpleging en Begeleiding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Appellante, een kind met diabetes mellitus type 1 en coeliakie, had op 24 mei 2012 een indicatie aangevraagd voor de functies Persoonlijke Verzorging, Verpleging en Begeleiding. Het CIZ heeft deze aanvraag op 19 juni 2012 afgewezen, en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard in een besluit van 14 november 2012. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat de rapporten van de medisch adviseur van CIZ zorgvuldig zijn opgesteld en voldoende inzichtelijk zijn. Er is geen bewijs dat de medische adviezen onjuist zijn. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dat appellante niet in aanmerking komt voor zorg op basis van de AWBZ, omdat de benodigde verpleging onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) valt. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante geen medische onderbouwing heeft voor beperkingen in haar persoonlijke verzorging en dat er geen aanwijzingen zijn voor matige tot zware beperkingen op relevante gebieden voor de functie Begeleiding.

Uiteindelijk heeft de Raad geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 30 september 2015.

Uitspraak

14/2324 AWBZ
Datum uitspraak: 30 septmeber 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 maart 2014, 12/6346 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante, geboren op 9 maart 2003 en wettelijk vertegenwoordigd door haar [vader], heeft mr. L.M.L. van Berkel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2015. Namens appellante is mr. L.M.L. van Berkel verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met diabetes mellitus type 1 en coeliakie. Appellante heeft op
24 mei 2012 een indicatie voor zorg als bedoeld in de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) aangevraagd voor de functies Persoonlijke Verzorging, Verpleging en Begeleiding.
1.2.
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft CIZ de aanvraag van appellante afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 14 november 2012 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellante, onder verwijzing naar het rapport van de medisch adviseur van CIZ van
7 november 2012, ongegrond verklaard. Volgens CIZ is bij appellante sprake van een somatische grondslag. De verpleging die appellante voor haar diabetes nodig heeft valt volgens CIZ onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en niet onder de AWBZ, omdat deze verpleging noodzakelijk is in verband met medisch specialistische zorg en er geen sprake is van intensieve kindzorg als omschreven in bijlage 2 bij hoofdstuk 6 van de CIZ Indicatiewijzer 5.0. Appellante heeft daarom geen aanspraak op de functie Verpleging. Appellante komt ook niet in aanmerking voor de functie Persoonlijke Verzorging, omdat er geen medische onderbouwing is dat zij beperkingen heeft in haar persoonlijke verzorging. Verder zijn er volgens CIZ geen medisch geobjectiveerde matige tot zware beperkingen op de gebieden sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen, probleemgedrag, psychisch functioneren of geheugen- en oriëntatiestoornissen, zodat er geen aanspraak bestaat op de functie Begeleiding.
1.4.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Appellante heeft daarbij aangevoerd dat haar gezondheidsproblemen aanspraak geven op zorg als bedoeld in de AWBZ. Appellante heeft een dieet en moet goed in de gaten worden gehouden. Zij heeft veel meer zorg nodig dan een gemiddeld kind van haar leeftijd. Appellante heeft last van misselijkheid, hoofdpijn en duizeligheid en dit maakt haar humeurig en veroorzaakt probleemgedrag. Appellante stelt dat zij wel degelijk matige beperkingen heeft op het gebied van de sociale redzaamheid en het psychisch functioneren. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief van 26 september 2012 van kinderarts drs. C. Ramaker en een rapport van 27 maart 2012 van A.F. Ligtenstein-Teun, arts bij de GGD Amsterdam, overgelegd.
1.5.
De medisch adviseur van CIZ heeft in zijn rapport van 17 januari 2013 geconcludeerd dat de in beroep overgelegde medische informatie niet tot een ander standpunt leidt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat CIZ op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellante niet voor zorg op grond van de AWBZ in aanmerking komt. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de rapporten van de medisch adviseur van CIZ van
7 november 2012 en 17 januari 2013 op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en volledig en voldoende inzichtelijk zijn. Er is niet gebleken dat deze medische adviezen onjuist zijn. CIZ heeft op basis van deze adviezen kunnen concluderen dat de Zvw voorliggend is bij het bieden van verpleegkundige zorg, omdat appellante niet onder de groep zorgintensieve kinderen valt. Hoewel onderkend wordt dat de ouders van appellante veel zorg verlenen, is niet onderbouwd dat sprake is van een situatie waarin permanent toezicht of hulp/toezicht voortdurend in de nabijheid nodig is, zoals dat is omschreven in bijlage 2 bij hoofdstuk 6 van de CIZ Indicatiewijzer 5.0. Ten aanzien van de functie Persoonlijke Verzorging overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat appellante op dit gebied beperkingen heeft. De rechtbank acht voorstelbaar dat appellante last heeft van stemmingswisselingen en dat zij humeurig kan zijn, maar dat betekent niet dat zij op grond van de AWBZ voor een indicatie voor de functie Begeleiding in aanmerking komt. De medische adviezen bieden geen aanknopingspunten voor de vaststelling dat appellante matige tot zware beperkingen heeft op één van de voor de functie Begeleiding relevante gebieden.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak en onder 2 weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat CIZ de aanvraag van appellante op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad voegt daaraan nog toe dat ondersteuning bij het leren omgaan met haar ziekte en de daaruit voortvloeiende beperkingen onderdeel uitmaakt van het reguliere behandelaanbod dat op grond van de Zvw bekostigd wordt. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld psychologische begeleiding of maatschappelijk werk. Deze ondersteuning leidt daarmee, anders dan appellante kennelijk meent, niet tot een aanspraak op zorg op grond van de AWBZ.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) B. Fotchind

NK