ECLI:NL:CRVB:2015:3302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
14/2052 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening met terugwerkende kracht onder de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven ongegrond had verklaard. Appellant had op 24 oktober 2012 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, met als gewenste ingangsdatum 1 augustus 2012. Het college had bij besluit van 1 februari 2013 bijstand toegekend vanaf 2 november 2012, en bij een later besluit de ingangsdatum van de bijstand vastgesteld op 24 oktober 2012. Appellant stelde dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht naar 1 augustus 2012, omdat hij was misinformeerd door een ambtenaar van de gemeente Eindhoven over de voorwaarden voor het aanvragen van bijstand.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 29 september 2015 geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die rechtvaardigen dat appellant met terugwerkende kracht bijstand zou ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich eerder had kunnen melden voor bijstand, ondanks zijn beweringen over foutieve informatie. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de stellingen van appellant onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen reden was om af te wijken van de standaardregels omtrent de ingangsdatum van bijstand.

De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank blijft staan. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2052 WWB
Datum uitspraak: 29 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 februari 2014, 13/3749 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2015. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.N. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 24 oktober 2012 bij het UWV Werkbedrijf gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), met als gewenste ingangsdatum 1 augustus 2012. Op 6 december 2012 heeft appellant de daartoe strekkende aanvraag ingediend.
1.2.
Bij besluit van 1 februari 2013 heeft het college appellant met ingang van 2 november 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.3.
Bij besluit van 14 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard en de ingangsdatum van de bijstand bepaald op
24 oktober 2012. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die het rechtvaardigen de toegekende bijstand eerder te laten ingaan dan de datum waarop appellant zich voor het aanvragen van bijstand heeft gemeld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 43, eerste lid, van de WWB bepaalt dat het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag, of indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vaststelt. In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 12 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8362) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of indien is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het UWV of het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
4.3.
In geschil is of in het geval van appellant sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.2 die rechtvaardigen dat hem met terugwerkende kracht bijstand wordt verleend over de periode van 1 augustus 2012 tot 24 oktober 2012.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn manier van handelen omtrent de aanvraag en het verloop daarvan het gevolg is van foutieve informatie die hij heeft gekregen van een ambtenaar van de gemeente Eindhoven. Hem is gezegd dat hij pas bijstand kon aanvragen als hij een huurcontract kon overleggen van zijn nieuwe verblijfsadres en zich op het betreffende adres had ingeschreven. Na ondertekening van het huurcontract met als ingangsdatum
1 augustus 2012 heeft hij zich op 10 september 2012 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA, thans: Basisregistratie Personen) ingeschreven op dat adres. Twee of drie dagen daarna heeft hij zich gemeld voor het doen van een nieuwe aanvraag.
4.5.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, doordat hij verkeerd is geïnformeerd, zich niet eerder dan 24 oktober 2012 heeft kunnen melden om bijstand aan te vragen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, vindt de stelling van appellant dat hij zich enkele dagen na de inschrijving in de GBA telefonisch tot de gemeente heeft gewend voor het aanvragen van bijstand en daarbij is uitgenodigd voor een gesprek ongeveer twee en een halve week later, geen steun in de stukken. De rechtbank heeft voorts op goede gronden geoordeeld dat appellant geen afdoende verklaring heeft gegeven waarom hij zich eerst 44 dagen na zijn inschrijving in de GBA bij het UWV Werkbedrijf heeft gemeld. De stelling dat appellant niet zomaar bij de gemeente terecht kon voor een uitkering maar eerst een telefonische afspraak moest maken en vervolgens moest wachten op een uitnodiging voor een gesprek, heeft de rechtbank terecht in dit verband onvoldoende geacht.
4.6.
Gelet op wat in 4.5 is overwogen, is geen sprake van bijzondere omstandigheden die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en W.F. Claessens en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C. Moustaïne

HD