ECLI:NL:CRVB:2015:3272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
14/4304 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een WIA-uitkering aan betrokkene, die als verzorgende IG in opleiding werkzaam was en op 15 september 2011 uitviel wegens nekklachten. Na beëindiging van het dienstverband op 13 december 2011 ontving betrokkene een Ziektewet-uitkering. Op 13 juni 2013 vroeg zij een WIA-uitkering aan, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) concludeerde dat zij met ingang van 12 september 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van betrokkene tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard.

De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, omdat zij van mening was dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met de allergieën van betrokkene en haar emotionele problemen. De rechtbank oordeelde ook dat twee van de geduide functies niet passend waren. In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellant, het UWV, overwogen. De Raad oordeelde dat de allergieën van betrokkene geen beperkingen met zich meebrachten voor de functies die zij kon vervullen, en dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom er geen beperkingen waren aangenomen voor emotionele problemen.

De Raad concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berustte. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waarmee de eerdere beslissing van het UWV werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling bij aanvragen voor WIA-uitkeringen.

Uitspraak

14/4304 WIA
Datum uitspraak: 23 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
23 juni 2014, 14/285 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2015. Namens appellant is verschenen mr. R.E.J.P.M. Rutten. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.A.M. Kools, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als verzorgende IG in opleiding voor
29,86 uur per week. Zij is op 15 september 2011 uitgevallen wegens nekklachten. Per
13 december 2011 is het dienstverband beëindigd en is aan betrokkene een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Op 13 juni 2013 heeft betrokkene een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 6 augustus 2013 heeft appellant vastgesteld dat voor betrokkene geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan omdat betrokkene met ingang van 12 september 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij besluit van 13 december 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien extra beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens nieuwe functies geduid en geconcludeerd dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 16,29%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn beoordeling heeft meegewogen dat betrokkene allergisch is voor diclofenac en een antibioticum. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom er geen beperking is aangenomen voor het hanteren van emotionele problemen van anderen. Voorts is het de rechtbank niet duidelijk of de gestelde tinnitus (oorsuizen) door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is meegewogen bij de beoordeling van de gestelde urenbeperking. Naast deze medische aspecten is de rechtbank tot slot van oordeel dat twee van de geduide functies niet passend zijn. De functie van machinebediende inpak- en verpakkingsindustrie is niet passend omdat betrokkene beperkt is ten aanzien van het werken met gevaarlijke machines. De functie van samensteller kunststof- en rubberindustrie is niet passend omdat in deze functie hoofdzakelijk sprake is van zittend werk, terwijl betrokkene bij voorkeur veel moet bewegen en niet stil moet gaan zitten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat een allergische reactie op een antibioticum en diclofenac alleen kan ontstaan na inname. Er is dan ook geen noodzaak de allergie specifiek te benoemen of op te nemen in de FML. Voor het beoordelingspunt emotionele problemen van anderen hanteren heeft appellant gewezen op de basisinformatie in het CBBS. Daarin staat dat onder dit beoordelingspunt bij voorkeur de normaalwaarde moet worden aangegeven. Een beperking wordt met name bij specifieke doelgroepen aangenomen. Over de tinnitus heeft appellant aangevoerd dat dit een niet medisch objectiveerbare klacht is. De klacht is bovendien subjectief gebleven omdat betrokkene er geen behandeling voor heeft gezocht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaf de combinatie van geobjectiveerde gehoorproblemen en subjectief beleefde tinnitus geen noodzaak tot een medische urenbeperking. Appellant heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de functie van machinebediende inpak- en verpakkingsindustrie wel passend is. De arbeidskundig analist van appellant heeft toegelicht dat bij aanraking met de bewegende delen van de machine in het ergste geval de nagels beschadigd kunnen raken. Er is dus geen sprake van een gevaarlijke machine. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat betrokkene niet beperkt is ten aanzien van zitten of zitten tijdens werk. De belasting in zitten is in de functie van samensteller kunststof- en rubberindustrie kleiner dan betrokkene aankan. Bovendien is er elk uur van de werkdag afwisseling met staan en lopen. Ook deze functie is volgens appellant dus passend.
3.2.
Betrokkene heeft ter zitting om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft uit het huisartsenjournaal opgemaakt dat betrokkene allergisch is voor een antibiotium en diclofenac. Zoals door appellant uiteen is gezet, kan een allergische reactie echter alleen ontstaan na inname van de betreffende medicatie. Dat dit niet van betrokkene wordt gevergd in enige functie en dat zodoende geen beperkingen in de FML behoeven te worden opgenomen, is naar het oordeel van de Raad evident. Dat geldt ook voor een mogelijke allergische reactie bij contact met de huid.
4.2.
De basisinformatie in het CBBS biedt voldoende aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat betrokkene niet beperkt is ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen. Betrokkene behoort niet tot de specifieke doelgroep. Dat betrokkene problematiek mee naar huis neemt, wordt voldoende ondervangen doordat een beperking is aangenomen onder het beoordelingspunt 2.12 Specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid.
4.3.
Betrokkene heeft geen medische gegevens overgelegd ten aanzien van de gestelde tinnitis. Het is daarnaast niet gebleken dat zij voor die klachten behandeling heeft gezocht. Hierdoor is de klacht niet geobjectiveerd. De verzekeringarts bezwaar en beroep is niet voorbij gegaan aan de klacht. In het rapport van 7 november 2013 wordt immers vermeld dat betrokkene gelet op de hoorproblematiek en vermelde tinitis beperkt is in werken in een omgeving met lawaaibelasting. In zijn rapport zet de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens uiteen welke aspecten hij moet meewegen om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht waarom geen aanleiding voor een urenbeperking was. De Raad acht deze beoordeling niet onjuist en de Raad volgt de rechtbank op dit punt dan ook niet.
4.4.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.5.
Voor de functie van samensteller kunststof- en rubberindustrie is van belang dat betrokkene niet beperkt is geacht ten aanzien van zitten en zitten tijdens werk. Betrokkene is niet aangewezen op een specifieke opeenvolging van houdingen. Wel dient zij bij voorkeur veel te bewegen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat in de betreffende functie hoofdzakelijk sprake is van zittend werk, maar dat het zitten in voldoende mate kan worden afgewisseld met korte periodes van lopen en staan. Er is voldoende vertreding mogelijk. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de functie van samensteller kunststof- en rubberindustrie niet passend is.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is gebaseerd op een voldoende arbeidskundige grondslag, aangezien betrokkene geschikt is voor drie van de vier geduide functies. Of betrokkene ook geschikt is voor de functie van machinebediende inpak kan in het midden blijven. Op basis van de passende functies is terecht door appellant vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
4.7.
Gelet op wat in 4.2 tot en met 4.6 is overwogen, slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en het beroep van betrokkene zal alsnog ongegrond worden verklaard. Gelet op dit oordeel is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 13 december 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en A.I. van der Kris en
J. Smeets als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. van Wijk

CVG