ECLI:NL:CRVB:2015:3269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
13/3681 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Zorginstituut Nederland inzake buitenlandbijdrage en belastbaar loon 2009

In deze zaak heeft het Zorginstituut Nederland hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat het Zorginstituut ten onrechte was uitgegaan van een jaarinkomen van € 142.325 voor de berekening van de buitenlandbijdrage van betrokkene, die in Frankrijk woont en pensioen ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet. De rechtbank oordeelde dat het Zorginstituut zich had moeten baseren op de door de Belastingdienst vastgestelde inkomensgegevens, die op € 134.983 waren vastgesteld. Het Zorginstituut stelde dat voor de heffing van de buitenlandbijdrage de maximum inkomens van € 32.369 en € 32.127 in aanmerking moeten worden genomen, en dat het niet uitmaakt of het jaarinkomen € 134.983 of € 142.325 is, omdat beide bedragen boven de maximum inkomens liggen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep van het Zorginstituut slaagt. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Zorginstituut zich had moeten baseren op het lagere inkomen van € 134.983. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van het Zorginstituut ongegrond verklaard. De Raad benadrukte dat het aan de inspecteur van de Belastingdienst is om te bepalen wat de hoogte van het belastbaar loon van betrokkene over 2009 is, en dat de buitenlandbijdrage correct was berekend op basis van de geldende maxima.

Uitspraak

13/3681 ZVW
Datum uitspraak: 16 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 juni 2013, 12/4630 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (Frankrijk) (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door het College voor zorgverzekeringen (Cvz) werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Het Zorginstituut heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft in een reactie verklaard af te zien van het indienen van een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2015. Betrokkene is niet verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Betrokkene woont in Frankrijk en ontvangt pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en pensioen van Stichting Pensioenfonds Alliance. Ingevolge de op 1 januari 2006 in werking getreden Zorgverzekeringswet (Zvw) is hij als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft hij op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 recht op zorg in het woonland ten laste van Nederland. Voor de kosten van die zorg is hem op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage (de buitenlandbijdrage) in rekening gebracht.
1.3.
Het Zorginstituut heeft betrokkene op 8 juni 2012 de definitieve jaarafrekening over 2009 toegezonden. Daarbij is de buitenlandbijdrage over 2009 op € 3.601,23 vastgesteld. Na verrekening van inhoudingen en rente resulteerde dit in een teruggaaf van € 592,65. Het Zorginstituut heeft de bijdrage berekend over een jaarinkomen van € 142.325 dat als authentiek gegeven in de basisregistratie inkomen als bedoeld in Hoofdstuk IVA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen AWR (tekst 2009) is opgenomen.
1.4.
De inspecteur van de Belastingdienst/Limburg/Kantoor Buitenland heeft op 31 januari 2012 het Niet in Nederland belastbaar inkomen 2009 vastgesteld op € 134.983. Betrokkene heeft een kopie-bezwaarschrift overgelegd, gericht aan dit kantoor van de Belastingdienst.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 6 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het Zorginstituut het bezwaar tegen het besluit van 8 juni 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat het Zorginstituut in het bestreden besluit ten onrechte is uitgegaan van het Nederlands jaarinkomen over 2009 van € 142.325. Het Zorginstituut had zich moeten baseren op de door de Belastingdienst op 31 januari 2012 ten aanzien van 2009 afgegeven NiNbi-beschikking, waarin het jaarinkomen is vastgesteld op € 134.983. Betrokkene wordt in overweging gegeven om zich tot het Zorginstituut te wenden, zodra hij een beslissing op bezwaar van de Belastingdienst heeft ontvangen en dit heeft geleid tot herziening van de NiNbi-beschikking. Het Zorginstituut wordt opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3. Het Zorginstituut heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft het Zorginstituut zich - voor zover van belang - op het standpunt gesteld dat voor de heffing van het Zvw-deel en het AWBZ-deel van de buitenlandbijdrage over 2009 de maximum inkomens van € 32.369 en € 32.127 in aanmerking worden genomen. Voor de hoogte van de buitenlandbijdrage maakt het geen verschil of wordt uitgegaan van een jaarinkomen van € 142.325 of € 134.983 omdat deze bedragen beide hoger zijn dan de maximuminkomens. Het in de jaarafrekening vermelde bedrag aan Nederlands jaarinkomen van € 142.325 is slechts vermeld omdat op grond van het Nikula-arrest (HvJ EG 18 juli 2006, zaak C-50/05, ECLI:EU:C:2006:493) het bedrag aan buitenlandbijdrage beperkt dient te blijven tot het Nederlandse wettelijke pensioen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en de berekeningssystematiek van de buitenlandbijdrage wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 9 september 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3129). In aansluiting daarop zijn de volgende artikelen van belang.
4.3.
Artikel 5.1 van de Regeling zorgverzekering (Regeling) (tekst 2009) bepaalt dat het bijdrage-inkomen dat voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van die wet (Zvw-deel), ten hoogste in aanmerking wordt genomen, wordt vastgesteld op € 32.369.
4.4.
Artikel 8, derde lid, van de Wet financiering sociale verzekering (tekst 2009) bepaalt dat het premie-inkomen tot geen hoger bedrag in aanmerking wordt genomen dan het als tweede vermelde bedrag in kolom II van de tarieftabel in artikel 2.10artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dat bedrag was voor 2009 € 32.127.
4.5.
Het Zorginstituut heeft het Zvw-deel en het AWBZ-deel van de buitenlandbijdrage berekend met inachtneming van de hiervoor genoemde maxima van € 32.369 en € 32.127. Voor de berekening van de buitenlandbijdrage is aldus niet van belang of wordt uitgegaan van een jaarinkomen van € 134.983 of een jaarinkomen van € 142.325.
4.6.
Betrokkene heeft bij de rechtbank gesteld dat in het belastbaar loon een bedrag van € 107.301 is opgenomen dat op een geblokkeerde rekening staat en niet tot zijn inkomen behoort. Hij heeft een kopie-bezwaarschrift inzake de vaststelling van het inkomen over 2009 overgelegd maar geen uitspraak van de inspecteur dat deze ook daadwerkelijk een ander inkomensgegeven heeft vastgesteld dan zoals blijkt uit de gegevens die het Zorginstituut heeft overgelegd. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding voor een nadere berekening van de hoogte van de buitenlandbijdrage.
4.7.
Ook zonder beschikking van de inspecteur van de Belastingdienst kan betrokkene op grond van artikel 21k, tweede lid, van de AWR de vaststelling van het inkomensgegeven voorleggen aan de inspecteur. Het behoort tot de bevoegdheid van deze inspecteur om te bepalen wat de hoogte van het belastbaar loon van appellante over 2009 is.
4.8.
Gelet op hetgeen in 4.2 tot en met 4.7 is overwogen slaagt het hoger beroep van het Zorginstituut. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 6 augustus 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma als lid, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) V. van Rij

AP