ECLI:NL:CRVB:2015:3227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
15/1197 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om doorstroming naar senior GGP

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar, appellant, tegen de afwijzing van zijn verzoek om doorstroming naar de functie van senior Gebiedsgebonden Politie (GGP). Appellant is sinds april 2006 werkzaam als politieambtenaar en heeft in november 2012 verzocht om doorstroming naar de functie van senior GGP, schaal 8. De korpschef heeft dit verzoek afgewezen op basis van een negatief advies over de verwachte geschiktheid van appellant voor deze functie. De rechtbank Overijssel heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 24 september 2015 behandeld. De Raad oordeelt dat de korpschef niet in redelijkheid tot een negatief oordeel over de verwachte geschiktheid van appellant heeft kunnen komen. De Raad concludeert dat appellant op de relevante elementen, zoals coördinatievermogen en coach/mentorverantwoordelijkheid, meer dan voldoende heeft laten zien. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond, waardoor de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, rekening houdend met de verwachte geschiktheid van appellant voor de functie van senior GGP.

Daarnaast wordt de korpschef veroordeeld in de kosten van appellant, die zijn begroot op € 1.960,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

15/1197 AW
Datum uitspraak: 24 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
7 januari 2015, 14/548 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Kromhout hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. M. Dijk een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 14/6400 AW, 15/508 AW en 15/1184 AW, plaatsgevonden op 2 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kromhout. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dijk, J. de Vries, G.M. Barkel en K.G. IJmker-Poelman. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds april 2006 als politieambtenaar aangesteld, laatstelijk in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) bij de voormalige regiopolitie [regio] .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782, circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP’. In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroom van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf
1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. De korpschef heeft het loopbaanbeleid alsmede deze uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming.
1.4.
In november 2012 heeft appellant verzocht om doorstroming naar de functie van senior GGP, schaal 8.
1.5.
Naar aanleiding van het verzoek om doorstroming is over de periode van 1 november 2010 tot en met 31 december 2012 een beoordeling vastgesteld met als conclusie dat appellant boven de norm functioneert. Hiernaast is een negatief advies uitgebracht over de verwachte geschiktheid van appellant voor de functie van senior GGP.
1.6.
Bij besluit van 9 september 2013 heeft de korpschef afwijzend op het verzoek om doorstroming beslist. Daarbij is het advies over de verwachte geschiktheid gevolgd.
1.7.
Bij besluit van 28 januari 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 9 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Vooropgesteld wordt dat de korpschef ter zitting van de Raad desgevraagd heeft verklaard dat pas bij het besluit van 9 september 2013 definitief is beslist over de vraag of appellant voldoet aan het onder 1.3 voor doorstroming vermelde vereiste van verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP. Dit besluit behelst aldus het negatieve oordeel over de verwachte geschiktheid van appellant voor de functie van senior GGP alsmede de op dat oordeel gebaseerde afwijzing van het verzoek om doorstroming.
3.2.
Appellant heeft onder meer betoogd dat de korpschef een onredelijke invulling heeft gegeven aan het begrip verwachte geschiktheid en dat ten onrechte is geoordeeld dat hij de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP niet heeft.
3.3.
De invulling van het begrip verwachte geschiktheid heeft binnen de regiopolitie Twente plaatsgevonden door een beoordeling van twee elementen, coördinatievermogen en coach/mentorverantwoordelijkheid, zoals genoemd in de functie-eisen van senior GGP. De betrokkene hoeft daaraan nog niet volledig te voldoen, maar moet daaraan wel in potentie voldoen. Om dat te kunnen beoordelen wordt in doorgaand gedrag en handelingen/activiteiten op alle facetten van het basispolitiewerk verwacht dat de betrokkene ten aanzien van deze elementen het nodige heeft laten zien aan zijn leidinggevende. De Raad is van oordeel dat met deze wijze van beoordeling binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling wordt gebleven.
3.4.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de korpschef in het geval van appellant in redelijkheid tot een negatief oordeel over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP heeft kunnen komen. Met appellant beantwoordt de Raad die vraag ontkennend.
3.5.
In het advies over de verwachte geschiktheid heeft de direct leidinggevende van appellant ten aanzien van coördinatievermogen - samengevat - toegelicht dat appellant de actie ten aanzien van het aantreffen van een hennepkwekerij heeft gecoördineerd en tot een goede uitvoering heeft gebracht. Appellant weet goed zijn verantwoordelijkheid op te pakken. Als belangrijk ontwikkelpunt is benoemd dat appellant in de voorbereiding, aanpak en afhandeling van zaken zijn leidinggevende mee dient te nemen. Appellant kan zich verder ontwikkelen in coördinatievermogen en in het opzetten van projecten.
3.6.
Ten aanzien van coach/mentorverantwoordelijkheid is in het advies over de verwachte geschiktheid - samengevat - toegelicht dat appellant meer dan voldoende initiatief neemt en heeft aangetoond pro-actief te kunnen werken. Hij heeft uit eigen beweging het initiatief genomen voor bijscholing van de VP en BOA en een instructeur. Appellant heeft het geven van de instructies geregeld. Deze wijze van instructie geven gaat waarschijnlijk een vervolg krijgen binnen de andere Clusters. Als praktijkcoach is de betrokkenheid bij zijn studenten groot. Appellant laat op een natuurlijke wijze en voor hem vanzelfsprekend, positief voorbeeldgedrag zien. Hij ziet waar aandacht nodig is en stemt dit op voortreffelijke wijze af met de studenten en hun trajectbegeleiders, zoekt en vindt hierin samenwerking. Als taakaccenthouder Horeca zorgt appellant goed voorbereid voor de briefing. Hij signaleert verbeterpunten, maakt dat bespreekbaar en stuurt hier vervolgens op; daardoor is verbetering in de horecasurveillance zichtbaar. Hij bespreekt met zijn leidinggevende hoe dit nog beter aan te pakken. Appellant durft stelling te nemen, ook in de groep, en maakt zijn punt duidelijk kenbaar. Hij heeft zich hard gemaakt voor de komst van voluntairs, benoemt en onderbouwt dit.
3.7.
Uit 3.5 en 3.6 volgt naar het oordeel van de Raad dat appellant op de elementen coördinatievermogen en coach/mentorverantwoordelijkheid meer dan het nodige heeft laten zien en dat de korpschef niet in redelijkheid tot een negatief oordeel over de verwachte geschiktheid van appellant voor senior GGP heeft kunnen komen. De in het advies over de verwachte geschiktheid getrokken conclusie dat appellant op dit moment niet direct inzetbaar is als senior GGP en er dus geen sprake is van verwachte geschiktheid, strookt niet met de onder 3.3 weergegeven invulling van het begrip verwachte geschiktheid en met de inhoud van het advies.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De korpschef zal, met inachtneming van het oordeel dat ten aanzien van appellant moet worden uitgegaan van een verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP, een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door de korpschef te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
4. Tot slot bestaat aanleiding de korpschef te veroordelen in de kosten van appellant. Deze worden begroot op € 980,- in beroep en op € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 28 januari 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van
hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat beroep tegen deze nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden
ingesteld;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 413,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en
M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD