ECLI:NL:CRVB:2015:3216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
13/1063 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van voorwaardelijk strafontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de minister van Veiligheid en Justitie, die hem op 21 februari 2011 voorwaardelijk strafontslag had opgelegd. Dit ontslag was het gevolg van het niet verlenen van volledige medewerking aan een schuldhulpverleningstraject. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 september 2015 uitspraak gedaan. De appellant, werkzaam als bewaarder bij de Penitentiaire Inrichting, had niet voldaan aan de voorwaarden die aan het voorwaardelijk ontslag waren verbonden. De minister had op 7 november 2011 het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer gelegd, omdat de appellant niet was verschenen op een verplicht gesprek en geen bewijs had geleverd van zijn medewerking aan het schuldhulpverleningstraject. De Raad oordeelde dat de rapportage van de deskundige, dr. H.N. Sno, overtuigend was en dat het plichtverzuim aan de appellant kon worden toegerekend. De Raad bevestigde de beslissing van de minister en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.

Uitspraak

13/1063 AW
Datum uitspraak: 17 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
15 januari 2013, 12/992 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Veiligheid en Justitie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H. Dedding hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dedding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.C. Carstens.
Na de zitting is het onderzoek heropend en heeft dr. H.N. Sno, psychiater, op verzoek van de Raad als deskundige onderzoek verricht en, op 17 maart 2015, rapport uitgebracht. Appellant en de minister zijn in de gelegenheid gesteld op deze rapportage te reageren. Partijen hebben laten weten dat de rapportage hun geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als bewaarder/complexbeveiliger bij de Penitentiaire Inrichting (PI) [plaats] . Bij besluit van 21 februari 2011 is hem, vanwege het niet verlenen van volledige medewerking aan een door het Expertisecentrum Bedrijfsmaatschappelijk werk (EC-BMW) aangeboden schuldhulpverleningstraject en het daarmee niet nakomen van zijn verplichtingen krachtens de Circulaire schuldhulpverlening van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd. Aangekondigd is daarbij dat tot tenuitvoerlegging van het ontslag zal worden overgegaan als appellant zich binnen de proeftijd schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim of enige andere vorm van ernstig plichtsverzuim. Als bijzondere voorwaarde is gesteld dat appellant volledige medewerking verleent aan het schuldhulpverleningstraject door het EC-BMW. Appellant dient alle afspraken met het EC-BMW onverkort en tijdig na te komen. Als blijkt dat hij daar niet aan voldoet, wordt het voorwaardelijk ontslag omgezet in een onvoorwaardelijk ontslag. Appellant heeft tegen het besluit tot voorwaardelijk strafontslag geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 14 juli 2011 heeft de minister appellant een waarschuwingsbrief doen toekomen vanwege het moeizaam verlopen van het schuldhulpverleningstraject. Appellant is, aldus deze brief, een aantal keren gemaand om gevraagde stukken in te zenden en de gemaakte afspraken zijn niet helder en duidelijk vastgelegd. In deze brief zijn de afgesproken randvoorwaarden nog eens weergegeven. Het betreft onder meer de volgende voorwaarden:
- appellant dient van alle bankrekeningen op zijn naam en/of op naam van zijn echtgenote, op de eerste dag van de maand afschriften van de afgelopen maand in te leveren bij c.q. op te sturen naar het financieel loket van het EC-BMW;
- appellant dient alle vaste lasten, zoals hypotheek, energie, water, ziektekostenverzekering, gemeentelijke lasten en benodigde verzekeringen (minimaal WA, inboedel en opstal) maandelijks te voldoen, wat dient te blijken uit de door hem in te leveren bankafschriften en/of andere schriftelijke bewijsstukken;
- appellant dient bij het gesprek, waarvoor hij binnenkort een uitnodiging ontvangt, aan het EC-BMW een overzicht te verstrekken van alle openstaande vorderingen met de stand van heden, een schriftelijk overzicht van de overeengekomen maandelijkse aflossing en eventuele overige schriftelijke bewijsstukken hieromtrent;
- appellant dient bij genoemd gesprek met schriftelijke bewijsstukken aan te tonen dat hij bezig is met het aflossen van zijn schulden. Hij dient daartoe een overzicht te verstrekken van alle schuldeisers en de aan hen gedane betalingen;
- appellant dient bij het gesprek een door hem opgesteld budgetplan ter beoordeling voor te leggen aan het EC-BMW.
Aangekondigd is dat appellant op korte tijd zal worden uitgenodigd voor het gesprek tussen hem, zijn echtgenote, zijn financieel adviseur en het EC-BMW. Hij dient het bijgevoegde formulier “Toestemming gegevensverstrekking en aanvaarden hulp financieel loket” volledig in te vullen, dit samen met zijn echtgenote te ondertekenen en per ommegaande bij het
EC-BMW in te leveren. Appellant is nogmaals gewaarschuwd dat als hij de voorwaarden niet nakomt, dit als plichtsverzuim zal worden beschouwd en dat het voorwaardelijk ontslag op grond daarvan direct in een onvoorwaardelijk ontslag zal worden omgezet. Appellant heeft op 19 juli 2011 getekend voor ontvangst van de brief van 14 juli 2011.
1.3.
Op 9 augustus 2011 is appellant uitgenodigd om op 25 augustus 2011 om 12.30 uur, samen met zijn echtgenote en zijn financieel adviseur, op gesprek te komen op de locatie van de PI in [plaats] . Daarbij is vermeld dat het formulier “Toestemming gegevensverstrekking en aanvaarden hulp financieel loket” nog niet van appellant was ontvangen en is hem nogmaals verzocht dit formulier ingevuld te retourneren. Appellant heeft naar aanleiding hiervan op 10 augustus 2011 via e-mail laten weten al eerder een formulier te hebben ingevuld zoals gevoegd bij de brief van 14 juli 2011 en niet te begrijpen waarom er nog een formulier moet worden ingevuld. Verder heeft hij laten weten dat zijn echtgenote verhinderd is om op het gesprek te komen. In reactie hierop heeft het EC-BMW op 12 augustus 2011 eveneens via e-mail laten weten dat het formulier opnieuw moet worden ingevuld, omdat dit mede moet worden ondertekend door de echtgenote van appellant. Verder is het, aldus het EC-BMW, voorwaarde dat de echtgenote en de financieel adviseur bij het gesprek aanwezig zijn. Appellant heeft nog op dezelfde dag teruggemaild dat zijn vrouw verhinderd is, omdat zij een afspraak heeft bij het Uwv. Verder heeft hij laten weten dat er al allerlei formulieren zijn ingevuld en dat dit zijns inziens voldoende zou moeten zijn. Naar aanleiding hiervan heeft het EC-BMW in een e-mailbericht van 16 augustus 2011 laten weten dat de aanwezigheid van zowel de echtgenote als de financieel adviseur noodzakelijk is en dat het tijdstip van het gesprek op 25 augustus 2011 is vervroegd naar 9.00 uur. Appellant heeft daarop, op 22 augustus 2011, nogmaals bericht dat zijn echtgenote verhinderd is. Afgezien van de afspraak met het Uwv is zij ook nog eens fysiek en mentaal niet in staat om te verschijnen, aldus appellant.
1.4.
De minister heeft appellant op 23 augustus 2011, eerst telefonisch en vervolgens schriftelijk, verzocht om bewijsstukken over te leggen met betrekking tot de afspraak met het Uwv, alsmede met betrekking tot het fysiek en mentaal niet in staat zijn aan de uitnodiging gehoor te geven. Appellant heeft daarop een afspraakbevestiging verstrekt waaruit blijkt dat de afspraak met het Uwv plaatsvindt op 25 augustus 2011 om 11.00 uur. Voor het overige heeft hij geen gegevens verstrekt. Op 25 augustus 2011 is noch appellant, noch zijn financieel adviseur of zijn echtgenote verschenen voor het geplande gesprek met het EC-BMW.
1.5.
Na het voornemen daartoe bekend te hebben gemaakt en appellant gelegenheid te hebben geboden daarop een reactie te geven, is de minister bij besluit van 7 november 2011 overgegaan tot tenuitvoerlegging, met onmiddellijke ingang, van het op 21 februari 2011 opgelegde voorwaardelijk strafontslag. Dit besluit berust op het niet verschijnen voor het gesprek op 25 augustus 2011 en het niet invullen en retourneren van het formulier “Toestemming gegevensverstrekking en aanvaarden hulp financieel loket”. Daarnaast is, zo is in het besluit vermeld, uit bij het EC-BMW ingewonnen informatie gebleken dat appellant heeft nagelaten op 1 augustus 2011 afschriften van de maand juli te overleggen van alle bankrekeningen op zijn naam en/of de naam van zijn echtgenote, dan wel deze afschriften op te sturen naar het Financieel Loket van het EC-BMW. Appellant heeft tevens nagelaten bankafschriften en/of andere bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat hij zijn vaste lasten in de maand juli heeft voldaan. Daarmee is appellant, aldus de minister, de overeengekomen randvoorwaarden niet onverkort en tijdig nagekomen en heeft hij gehandeld in strijd met zijn uit de Circulaire schuldhulpverlening voortvloeiende verplichtingen.
1.6.
Appellant heeft tegen het besluit van 7 november 2011 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 april 2012 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant heeft erkend dat hij niet is verschenen op de afspraak van 25 augustus 2011. Verder heeft hij het hem verweten niet verstrekken van bankafschriften over de maand juli 2011 niet weersproken. Daarmee heeft hij zich niet gehouden aan de bij het voorwaardelijk ontslag gestelde voorwaarde van het verlenen van volledige medewerking aan het schuldhulpverleningstraject. Wat betreft de afspraak op 25 augustus 2011 wordt appellant niet gevolgd in zijn redenering dat die afspraak gelet op de brief van de minister van 23 augustus 2011 en zijn eigen reactie op die brief, mocht worden geacht te zijn verplaatst. Appellant heeft niet weersproken dat, zoals door de minister is benadrukt, de vervroeging van de afspraak van 12.30 uur naar 9.00 uur ten doel had om zijn echtgenote gelegenheid te bieden tot nakoming van zowel die afspraak als haar afspraak bij het Uwv van 11.00 uur. Appellant heeft vervolgens gemeld dat zijn echtgenote fysiek en mentaal niet in staat was om op de afspraak te verschijnen, maar heeft niet voldaan aan het in de brief van 23 augustus 2011 vervatte verzoek om ter zake met enige vorm van bewijs te komen. De afspraak op 25 augustus 2011 om 9.00 uur was dus niet van tafel en appellant was onverkort gehouden om op die afspraak, samen met zijn echtgenote en zijn financieel adviseur, te verschijnen.
3.2.
Wat betreft het niet retourneren van het formulier “Toestemming gegevensverstrekking en aanvaarden hulp financieel loket” heeft appellant gewezen op een soortgelijk formulier, dat door hem op 20 januari 2011 is ondertekend. Zoals aan appellant te kennen is gegeven bij het e-mailbericht van 12 augustus 2011 was dit echter niet toereikend, omdat het formulier mede door de echtgenote van appellant moest worden ondertekend. Appellant heeft niet weersproken dat hij het bij de brief van 14 juli 2011 gevoegde, tweede formulier nimmer, samen met zijn echtgenote, heeft ingevuld en geretourneerd. Ook in zoverre is hij de bij het voorwaardelijk ontslag gestelde voorwaarde van het verlenen van volledige medewerking aan het schuldhulpverleningstraject dus niet nagekomen. Mede in aanmerking genomen het gestelde in de Circulaire schuldhulpverlening van DJI, levert het op de drie zojuist besproken punten niet nakomen van de bedoelde voorwaarde onmiskenbaar plichtsverzuim op.
3.3.
Appellant heeft zich er op beroepen dat het bedoelde plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. Hij heeft daartoe twee verklaringen van zijn psychotherapeut overgelegd. Ook dit betoog kan niet slagen. De door de Raad geraadpleegde deskundige Sno heeft de conclusies van de psychotherapeut niet onderschreven. Hij stelt, kort samengevat, dat appellant zich bewust is geweest van de voor hem geldende voorwaarden en van zijn verplichtingen ingevolge de Circulaire schuldhulpverlening. In tegenstelling tot de conclusies van de psychotherapeut heeft Sno geen aanwijzingen gevonden voor een dermate ernstige depressieve stoornis dat appellant niet meer in staat zou zijn geweest om zijn wil te bepalen of dat hij niet meer het vermogen had te handelen overeenkomstig het besef van de consequenties van dit handelen. Sno voegt daar weliswaar aan toe dat het denkbaar is dat het vermogen van appellant om zijn wil te bepalen en het besef van de consequenties van zijn handelen zijn beïnvloed door zijn persoonlijkheidsstructuur en de problemen op het werk, maar dat laatste maakt niet dat van het geheel of ten dele ontbreken van toerekenbaarheid in de hier bedoelde zin kan worden gesproken.
3.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gegeven motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De rapportage van Sno geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. In aanmerking genomen dat appellant geen kanttekeningen bij het rapport heeft geplaatst, is er geen reden waarom de Raad de rapportage niet tot uitgangspunt zou kunnen nemen. Dit betekent dat het plichtverzuim appellant valt toe te rekenen.
3.5.
Het overwogene onder 3.1 tot en met 3.4 betekent dat de minister bevoegd was het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer te leggen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is er in geval van tenuitvoerlegging van een eerder opgelegd voorwaardelijk strafontslag geen plaats meer voor een evenredigheidstoetsing. Van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de minister niet in redelijkheid van de genoemde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, is de Raad niet gebleken.
3.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2015.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) P.W.J. Hospel

HD