1.3.Bij besluit van 23 april 2013 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 januari 2013 ongegrond verklaard. Aan de herziening heeft de minister ten grondslag gelegd dat uit een verrichte controle is gebleken dat appellante niet woont op het adres waaronder zij in de gba staat ingeschreven. De controle heeft bestaan uit een door twee controleurs in opdracht van de minister afgelegd huisbezoek op 11 december 2012 op het gba-adres van appellante. Van dit huisbezoek is op 12 december 2012 een rapport opgemaakt en daarbij zijn door appellante en de hoofdbewoner (hierna: broer) op
11 december 2012 ondertekende verklaringen gevoegd. In de rapportage en de verklaringen is kort samengevat het volgende beschreven. De deur werd geopend door de broer. De broer verklaarde dat alleen hij en zijn vrouw een vaste kamer hebben. Op de kamer van appellante slaapt zijn zoon of dochter als appellante er niet is. Appellante slaapt zeker vier keer per week op het gba-adres en slaapt af en toe bij haar ouders. Appellante woont bij hem omdat zij problemen met haar vader heeft en zij betaalt geen huur. Tijdens het gesprek met de broer kwam appellante binnen. Zij heeft verklaard dat zij sinds twee tot drie weken weinig spullen op het gba-adres heeft liggen omdat zij spullen naar het adres van haar moeder heeft gebracht. Haar moeder is ziek en daarom is zij overdag vaak bij haar moeder. Zij kookt voor haar moeder en geeft haar moeder meermalen per dag een injectie met insuline. In de als kamer van appellante getoonde kamer werden de volgende spullen aangetroffen. Een eenpersoonsbed en een kledingkast met jongenskleding, welke volgens appellante van haar neefje is. Verder een inbouwkast met daarin twee jassen en twee truien, een plastic tas met ondergoed en sokken, een sporttas met kleding en een toilettas met verzorgingsartikelen. Deze spullen zouden aan appellante toebehoren. Voorts een bureau met een computer. Appellante verklaarde dat zij gebruik maakt van deze computer, maar dat zij daarop geen bestanden van haar kan tonen. De kinderen maken ook gebruik van de computer en daarom bewaart zij haar documenten op een USB-stick. Appellante verklaarde verder dat haar recente studiespullen bij haar moeder liggen en dat zij op het gba-adres alleen oude studieboeken heeft. Zij kon deze evenwel niet tonen op haar kamer en ook niet op zolder, waar volgens appellante haar nieuwe kamer zou komen. Appellante kon geen post of administratie tonen. Zij verklaarde dat zij haar post bewaart op het ouderlijk adres omdat de kinderen alles kwijtmaken. Ook gebruikt ze dat adres nog deels als postadres. Verder gaf appellante aan dat in de gangkast beneden één paar schoenen van haar ligt. Op de vraag van de controleurs of zij een sleutel heeft haalde zij deze van de kapstok in de gang. Voorts heeft appellante verklaard dat zij in haar auto een laptop heeft. Appellante heeft verklaard dat zij, naast de getoonde kleding, één paar schoenen en verzorgingsspullen geen spullen heeft liggen op het gba-adres.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de minister, gelet op de bevindingen van het huisbezoek, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellante ten tijde van dat huisbezoek niet woonde op het gba-adres. Van iemand die al sinds 6 juni 2008 stelt op dat adres te wonen kan worden verwacht dat er meer persoonlijke spullen aanwezig zijn dan de aangetroffen spullen. Het moge zo zijn dat appellante ten tijde van de controle al twee tot drie weken voor haar moeder zorgde, maar niet valt in te zien dat appellante zoveel spullen daarheen heeft meegenomen dat haar gestelde kamer geen permanent bewoonbare indruk maakte. Dit klemt te meer gelet op de geringe afstand tussen het adres van appellante en dat van haar moeder. Verder heeft appellante geen poststukken of recente studieboeken kunnen tonen. Dat dit alles bij de moeder van appellante zou liggen vanwege de kinderen, acht de rechtbank geen afdoende verklaring. Bovendien zijn er op het gba-adres te weinig slaapkamers om iedereen een eigen kamer te gunnen en heeft de broer verklaard dat appellante vier nachten in de week op het gba-adres slaapt. De door appellante overgelegde handtekeningen van buren, vrienden en familie, die daarmee verklaren dat appellante wel woont op het gba-adres, doen niet af aan de bevindingen als neergelegd in het rapport van
12 december 2012. De rechtbank twijfelt er niet aan dat appellante regelmatig wordt aangetroffen op het gba-adres, bij haar broer en diens gezin, maar uit de bevindingen van de controleurs blijkt niet dat zij daar permanent woont. Ook de ter zitting getoonde foto’s van de zolderkamer laten niet zien dat daar een studente zou wonen, los van het feit dat deze foto’s zijn gemaakt na de verrichte controle. De minister hoefde gezien de van toepassing zijnde wetgeving niet te onderzoeken of appellante bij haar ouders woonde. Appellante heeft geen overtuigend en objectief verifieerbaar bewijs overgelegd waaruit blijkt dat zij wel woonde op het gba-adres.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante is met de bevindingen van het huisbezoek niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde van belang niet woonde op het gba-adres en had de minister aanvullend onderzoek moeten verrichten naar haar feitelijke woonsituatie. Appellante stelt in dit verband dat zij steeds een valide verklaring heeft gegeven voor het feit dat bij de controle minder persoonlijke spullen werden aangetroffen dan dat redelijkerwijs zou mogen worden verwacht van iemand die sinds 6 juni 2008 op dat adres staat ingeschreven. Gelet op het feit dat zij op het gba-adres op zolder een nieuwe, van de minderjarige kinderen afgezonderde, kamer zou krijgen had zij ten tijde van de controle het merendeel van haar spullen in dozen opgeborgen en (al dan niet tijdelijk elders) opgeslagen. Voorts had zij enkele recente studiespullen bij haar moeder liggen omdat zij tijdelijk, wegens de verzorging van haar moeder, na school regelmatig bij haar moeder verbleef. Appellante is in 2008 bij haar broer gaan wonen omdat haar vader haar heeft verstoten. Zij verzorgde haar moeder op de momenten dat haar vader er niet was.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.In artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt onder thuiswonende studerende verstaan de studerende die niet een uitwonende studerende is, en wordt onder uitwonende studerende verstaan de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
4.1.2.Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gba staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gba staat of staan ingeschreven.
4.1.3.De vraag waar een studerende woont als bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000 moet worden beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.1.4.Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 kan herziening plaatsvinden op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
4.1.5.Ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, voor zover hier van belang, vindt de herziening - volgens het opschrift bij ‘niet voldoen aan verplichtingen artikel 1.5 door studerende’ - plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de studerende in de gba.