1.6.Bij besluit van 17 juli 2013 heeft het college het bezwaar tegen de brieven, onder vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat bij de besluiten van 11 juli 2013 alsnog de gevraagde bijzondere bijstand is toegekend, zodat er geen belang meer bestaat bij het behandelen van het bezwaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het dwangsombesluit van 10 juni 2013 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat het college niet tijdig op haar aanvragen heeft beslist, zodat het college een dwangsom heeft verbeurd. Primair stelt appellante zich hierbij op het standpunt dat de brieven niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn aan te merken, en dat pas met de besluiten van 11 juli 2013 op haar aanvragen is beslist. Gelet op de ingebrekestelling van 25 april 2013 was volgens appellante de uiterste dag waarop het college zijn beslissing kenbaar had moeten maken 8 mei 2013, zodat het college de maximale dwangsom over 42 dagen heeft verbeurd. Subsidiair stelt appellante dat als de brieven wel besluiten zijn in de zin van de Awb, deze te laat bekend zijn gemaakt, namelijk op 10 mei 2013. Het college heeft dan een dwangsom over twee dagen verbeurd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De rechtbank heeft de brieven terecht als besluiten aangemerkt. Onmiskenbaar volgt uit de brieven dat deze zijn uitgegaan van het college en dat het college met deze brieven beoogd heeft de aanvraag van appellante af te wijzen en daarmee dus een besluit te nemen. Onbestreden is voorts dat de brieven namens het college zijn ondertekend door een tot het nemen van een beslissing op aanvragen op grond van de WWB bevoegde medewerker van de gemeente. Het enkele gegeven dat de brieven niet zijn voorzien van een datum, en dat op de plaats van de datum staat “concept” maakt dit niet anders, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Geen bepaling van de Awb of de WWB stelt als constitutieve eis voor een besluit dat het gedagtekend is. Anders dan appellante stelt is het ook niet vereist in verband met de werking van het besluit en de aanvang van de termijn van rechtsmiddelen daartegen. Daarvoor is immers de datum van bekendmaking van belang.
4.1.2.Dat de brieven nadien zijn vervangen door de besluiten van 11 juli 2013 maakt evenmin dat de brieven geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn. Een bestuursorgaan kan immers bij aanvragen als deze niet de bevoegdheid worden ontzegd om een afwijzend besluit, of daartegen bezwaar is gemaakt of niet, te vervangen door een inwilligend besluit. In dit verband kan worden gewezen op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, waarin is bepaald dat het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben, en naar het voorheen geldende artikel 6:18 van de Awb.
4.1.3.Uit 4.1.1 en 4.1.2 volgt dat de brieven de eerste besluiten zijn (primaire besluiten) die het college op de aanvraag van appellante heeft genomen.
4.2.1.Artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. In het derde lid is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.2.2.Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van de ingebrekestelling de termijn voor het geven van een beslissing op de aanvraag was verstreken.