ECLI:NL:CRVB:2015:3159
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 15 mei 2009 met rugklachten uitgevallen was, had geen recht op een WIA-uitkering per 14 juli 2011, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv had vastgesteld dat appellant geschikt was voor verschillende functies, waaronder productiemedewerker en machinebediende. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.
De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig was en dat de rechtbank onvoldoende aandacht had besteed aan de informatie van de Riagg, die een matige depressieve stoornis had vastgesteld. De Raad oordeelde echter dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was en dat de informatie van de Riagg niet leidde tot de conclusie dat de klachten van appellant waren onderschat. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor arbeid.