ECLI:NL:CRVB:2014:3908

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
12-6018 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant, die als heftruckchauffeur werkte, diende op 14 april 2011 een aanvraag in voor een WIA-uitkering na uitval door rugklachten. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van een medisch onderzoek en een berekening van het verlies aan verdienvermogen van 27,64%. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen deze beslissing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv niet onzorgvuldig was. De Raad concludeerde dat er voldoende informatie beschikbaar was om de medische beperkingen van appellant vast te stellen zonder aanvullende informatie van de behandelend sector op te vragen. Appellant stelde dat het Uwv ten onrechte geen informatie had ingewonnen bij zijn huisarts en behandelend psychiater, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem niet had onderzocht.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist waren. De Raad vernietigde echter het besluit van het Uwv omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet adequaat had gemotiveerd waarom bepaalde functies geschikt waren voor appellant. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de kosten van appellant, die in totaal € 2.949,30 bedragen, inclusief griffierechten.

Uitspraak

12/6018 WIA
Datum uitspraak: 19 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam
van 27 september 2012, 12/1362 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Zundert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was laatstelijk werkzaam als algemeen medewerker heftruckchauffeur voor
38 uur per week. Op 15 mei 2009 is hij voor dat werk wegens (verergering van) rugklachten uitgevallen. Op 14 april 2011 heeft appellant een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. In dat kader heeft hij op
21 juni 2011 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft op basis van eigen onderzoek de mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juni 2011. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige, blijkens een rapport van 4 juli 2011 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op 27,64%. Op grond daarvan heeft het Uwv bij besluit van 5 juli 2011 geweigerd om appellant met ingang van 14 juli 2011 een uitkering ingevolge de Wet WIA toe te kennen.
2. In de bezwaarprocedure is een verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de hoorzitting aanwezig geweest en zij heeft dossierstudie verricht. Na weging van de beschikbare medische gegevens, waaronder het door appellant overgelegde rapport van de Riagg van
14 november 2011, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van
30 januari 2012 aanleiding gezien om een aantal extra beperkingen aan te nemen in de FML in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 februari 2012 vastgesteld dat twee van de geduide functies voor appellant ongeschikt zijn. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vormen de resterende functies voldoende basis voor de schatting en blijft de arbeidsongeschiktheidsklasse ongewijzigd minder dan 35%. Bij besluit van 13 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 juli 2011 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Over de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft kunnen vinden voor het oordeel dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zijn. Daarbij heeft zij van belang geacht dat ook uit de in beroep overgelegde informatie van een bedrijfsarts van Arboned, de behandelend anesthesioloog en orthopedisch chirurg niet blijkt dat appellant op de datum in geding van 14 juli 2011 meer beperkingen ondervond. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de belasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. In dit verband heeft de rechtbank erop gewezen dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 4 juli 2011 goed heeft gemotiveerd dat de eenvoudige productiefuncties, mede gelet op appellants arbeidsverleden, de door hem behaalde certificaten en het door hem gevolgde re-integratietraject, geschikt zijn te achten.
4. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgrond dat het Uwv informatie had moeten inwinnen bij de huisarts en bij de behandelend psychiater. Volgens hem is ten onrechte geen acht geslagen op alle informatie van de bedrijfsarts alsmede op het feit dat appellant nog steeds onder behandeling is. Bovendien heeft het Uwv slechts een papieren beoordeling verricht, omdat appellant niet door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderzocht. Tot slot heeft appellant naar voren gebracht dat is gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat hij door het lange uitblijven van een beslissing op zijn
WIA-aanvraag erop mocht vertrouwen dat hij een uitkering zou gaan ontvangen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek dat door de verzekeringsartsen van het Uwv is verricht niet onzorgvuldig is geweest. Van een gehoudenheid van de verzekeringsarts om informatie in te winnen bij de behandelend sector is geen sprake. Hierbij wordt erop gewezen dat deze arts een eigen medische verantwoordelijkheid heeft en het bij uitstek tot zijn specifieke deskundigheid behoort om in dit verband de medische beperkingen van een betrokkene te beoordelen en vast te leggen. Appellant is tijdens het spreekuur onderzocht door de verzekeringsarts en op de hoorzitting gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Blijkens het rapport van de verzekeringsarts van 23 juni 2011 heeft deze arts het niet noodzakelijk geacht om informatie bij de behandelend sector op te vragen nu in het dossier voldoende informatie van de bedrijfsarts aanwezig was om tot een zorgvuldig oordeel te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting van 7 december 2011 bijgewoond en heeft appellant daarbij geobserveerd. Ook heeft zij nadere informatie van de behandelend sector, waaronder de in overweging 2 genoemde brief van 14 november 2011 van de behandelend psychiater en een uitdraai van 7 september 2011 van het huisartsenjournaal, bij haar beoordeling betrokken. Naar aanleiding van de nadere medische informatie die appellant in beroep naar voren heeft gebracht, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 23 mei 2012 adequaat gemotiveerd geen reden te zien om tot een ander medisch standpunt te komen. De door appellant in hoger beroep ingebrachte brief van zijn psychiater van 19 september 2013 kan daarin geen verandering brengen omdat deze informatie niet ziet op de datum in geding van 14 juli 2011.
5.2.
In de gedingstukken zijn geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de beperkingen van appellant onjuist zijn vastgesteld. Appellant wordt beperkt geacht in persoonlijk en sociaal functioneren. Daarnaast wordt hij met name beperkt geacht voor zwaardere rugbelasting en voor wisseldiensten. Niet is gebleken dat door de verzekeringsartsen bij het vaststellen van de beperkingen met de informatie van de behandelend sector onvoldoende of op onjuiste wijze rekening is gehouden. Uitgaande van de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 30 januari 2012 vastgestelde FML moet appellant in staat worden geacht de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
5.3.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt het volgende overwogen. Ter zitting heeft het Uwv te kennen gegeven dat een aantal signaleringen van de geselecteerde functies met sbc-code 111180 en sbc-code 267050 ten onrechte niet door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is becommentarieerd. In het rapport van 8 oktober 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat alsnog gedaan. Aangezien hiermee pas in hoger beroep een afdoende arbeidskundige motivering aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, moet het bestreden besluit om die reden worden vernietigd. Dat betekent dat ook de aangevallen uitspraak vernietigd moet worden. Gezien het hiervoor overwogene wordt echter geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand kunnen blijven.
5.4.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Uit de voorhanden zijnde gegevens is niet gebleken van een uitdrukkelijke en eenduidige toezegging, waaraan appellant de verwachting kon ontlenen dat aan hem een WIA-uitkering zou worden toegekend. Dat het Uwv veel te laat de beslissing inzake de WIA-uitkering zou hebben genomen - wat daar overigens van zij - is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een door een bestuursorgaan opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat ingevolge de rechtspraak moet worden gehonoreerd.
6. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. Deze worden voor verlening van rechtsbijstand in bezwaar begroot op € 974,-, in beroep op € 974,- en in hoger beroep op € 974,-, in totaal groot € 2.922,-. Tevens dient het Uwv de reiskosten van appellant te vergoeden van € 27,30. De totale kostenveroordeling is € 2.949,30.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 februari 2012;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 13 februari 2012 in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.949,30;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) J.C. Hoogendoorn

MK