ECLI:NL:CRVB:2015:3136
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en beroep op gelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft appellante op 29 mei 2013 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand voor de kosten van woninginrichting. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten van woninginrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en derhalve uit eigen inkomen of vermogen moeten worden betaald. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat zij in een vergelijkbare situatie verkeert als haar broer, die wel bijzondere bijstand heeft ontvangen voor zijn woninginrichting. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van gelijke gevallen. Appellante heeft niet aangetoond dat haar situatie ten tijde van de aanvraag gelijkwaardig was aan die van haar broer, die onder behandeling stond voor psychische problemen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangegeven dat zij de ouderlijke woning heeft verlaten vanwege een zorgwekkende situatie, wat een belangrijk verschil vormt.
De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met E.C.R. Schut als voorzitter en W.F. Claessens en G.M.G. Hink als leden, in aanwezigheid van griffier C. Moustaïne. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2015.