ECLI:NL:CRVB:2015:3118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
15-2428 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te late betaling griffierecht in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellante had op 21 mei 2013 en 31 december 2013 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Diemen had deze aanvragen afgewezen. De gemachtigde van appellante, mr. R.G.E. de Vries, had hoger beroep ingesteld, maar het griffierecht was te laat betaald. De rechtbank had appellante op 5 september 2014 geïnformeerd over het verschuldigde griffierecht en een betalingsherinnering gestuurd op 6 oktober 2014. Ondanks dat het griffierecht op 6 oktober 2014 was overgemaakt, werd dit bedrag op dezelfde dag teruggestort. Pas op 17 februari 2015 werd het griffierecht opnieuw overgemaakt. De Raad oordeelde dat appellante niet redelijkerwijs kon worden geacht niet in verzuim te zijn geweest, omdat de gemachtigde niet tijdig had gecontroleerd of de betaling was doorgevoerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

15/2428 WWB
Datum uitspraak: 15 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 februari 2015, 14/5638 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Diemen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G.E. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2015. Namens appellante is verschenen mr. De Vries. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 21 mei 2013 en 31 december 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor woonkosten op grond van de Wet werk en bijstand.
1.2.
Bij besluit van 25 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 juli 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 8:41, vierde tot en met zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat de griffier de indiener van het beroepschrift mededeelt welk griffierecht verschuldigd is. Daarbij wijst de griffier de indiener erop dat het griffierecht binnen vier weken na verzending van zijn mededeling moet zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie moet zijn gestort. Als het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
De rechtbank heeft bij brief van 5 september 2014 de gemachtigde van appellante, als indiener van het beroepschrift, erop gewezen dat hij een griffierecht van € 45,- is verschuldigd en meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum op deze nota dient te zijn voldaan. Daarbij is erop gewezen dat indien het griffierecht niet binnen de termijn is bijgeschreven of gestort, het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank heeft bij aangetekende brief van 6 oktober 2014 de gemachtigde van appellante een betalingsherinnering gestuurd en verzocht om het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief te betalen.
4.3.
Uit de bankafschriften van de derdenrekening van de gemachtigde van appellante blijkt dat op 6 oktober 2014 het verschuldigde griffierecht is overgemaakt naar de bankrekening van de rechtbank, maar dat op diezelfde datum het geld is teruggestort op de derdenrekening van de gemachtigde van appellante. Op 17 februari 2015 is het griffierecht opnieuw overgemaakt naar de bankrekening van de rechtbank.
4.4.
Nu het griffierecht eerst op 17 februari 2015 daadwerkelijk is overgemaakt naar de bankrekening van de rechtbank, is het griffierecht te laat betaald. Vervolgens moet worden beoordeeld of sprake is van omstandigheden op grond waarvan appellante redelijkerwijs niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest.
4.5.
De gemachtigde van appellante heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat hij op
3 oktober 2014 een opdracht heeft gegeven aan de bank om het verschuldigde griffierecht over te maken. In de betalingsherinnering van de rechtbank van 6 oktober 2014 heeft hij daarom geen aanleiding gezien om de betaling van het griffierecht te controleren, omdat hij ervan uitging dat de betaling was geregeld. De gemachtigde van appellante is pas na de zitting van de rechtbank op 17 februari 2015 bekend geworden met de terugstorting, waarna hij het verschuldigde griffierecht alsnog meteen heeft overgemaakt naar de bankrekening van de rechtbank. De terugstorting is volgens hem een fout van de rechtbank geweest.
4.6.
De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat appellante redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen lag het op de weg van de gemachtigde van appellante om het griffierecht tijdig te betalen en zich ervan te vergewissen dat de betaling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De gemachtigde van appellante heeft nadat het hem redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat het griffierecht was teruggestort, niet aanstonds maatregelen getroffen om de fout te corrigeren. Daarnaast heeft hij zich naar aanleiding van de betalingsherinnering van de rechtbank van 6 oktober 2014 niet ervan vergewist of het griffierecht daadwerkelijk was betaald. De gemachtigde van appellante heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de terugstorting een fout van de rechtbank is geweest. Hij heeft hierover geen navraag gedaan bij de rechtbank of de bank. Dat het de gemachtigde van appellante pas na de zitting bij de rechtbank duidelijk was geworden dat het griffierecht niet binnen de daarvoor gestelde termijn was betaald, komt onder de vorengeschetste omstandigheden dan ook voor zijn rekening en risico. Voorts komt volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 17 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1800) het handelen of nalaten van een persoon aan wie een betrokkene zijn belangen heeft toevertrouwd voor risico van die betrokkene, in dit geval appellante.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD