Uitspraak
2 juni 2014, 13/5623 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante ontving sinds 1 januari 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 11 maart 2013 heeft zij een verklaring ondertekend waarin zij instemde met de beëindiging van haar bijstand per 1 april 2013. Enkele weken later trok zij deze verklaring echter weer in. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft de bijstand van appellante per 1 april 2013 ingetrokken, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij onder druk had gehandeld of niet in staat was haar wil te bepalen tijdens het gesprek met de werkcasemanagers. In hoger beroep heeft de Raad de eerdere uitspraak bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat appellante aan haar ondertekende verklaring gehouden kon worden. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verklaring geldig was. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.