ECLI:NL:CRVB:2015:3105

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
14-3896 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na ondertekening verklaring door appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante ontving sinds 1 januari 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 11 maart 2013 heeft zij een verklaring ondertekend waarin zij instemde met de beëindiging van haar bijstand per 1 april 2013. Enkele weken later trok zij deze verklaring echter weer in. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft de bijstand van appellante per 1 april 2013 ingetrokken, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij onder druk had gehandeld of niet in staat was haar wil te bepalen tijdens het gesprek met de werkcasemanagers. In hoger beroep heeft de Raad de eerdere uitspraak bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat appellante aan haar ondertekende verklaring gehouden kon worden. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verklaring geldig was. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/3896 WWB
Datum uitspraak: 15 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
2 juni 2014, 13/5623 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2015. Namens appellante is
mr. Van de Laar verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.L.J. Martens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 januari 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 11 maart 2013 heeft appellante na een gesprek met twee werkcasemanagers van de gemeente Eindhoven een “verklaring intrekken WWB uitkering” ondertekend met de strekking dat de bijstand per 1 april 2013 kan worden beëindigd. Bij brief van 2 april 2013 heeft appellante het college meegedeeld dat zij die verklaring intrekt.
1.3.
Bij besluit van 3 april 2013, gehandhaafd bij besluit van 8 november 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 april 2013 ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante schriftelijk heeft verklaard dat de bijstand per 1 april 2013 kan worden ingetrokken en dat appellante aan die verklaring wordt gehouden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat het college zijn besluit mocht baseren op de door appellante ingevulde en ondertekende verklaring van
11 maart 2013. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de verklaring onder ongeoorloofde druk of onder invloed van manipulatief handelen van een ander heeft afgelegd. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij om psychische redenen buiten staat was de consequenties van haar handelen te overzien en niet op de juiste wijze haar wil kon bepalen. Het gebruik van Oxazepam is daartoe onvoldoende. Uit het gesprek van het verslag blijkt ook duidelijk dat appellante op de consequenties is gewezen. Zij heeft op haar verklaring de datum ingevuld en deze ondertekend. Tussen het tekenen van de verklaring en de brief van 2 april 2013 tot intrekking is bijna drie weken verlopen. Er is geen grond appellante niet aan haar verklaring te houden.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, betoogd dat zij niet kan worden gehouden aan de door haar op 11 maart 2013 ondertekende verklaring.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante op 11 maart 2013 een verklaring heeft ondertekend met de strekking dat de bijstand per 1 april 2013 kan worden beëindigd.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis. Zoals eerder geoordeeld, is dat in een geval als dit niet anders (uitspraak van 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2849).
4.3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat en waarom appellante aan haar verklaring van 11 maart 2013 kan worden gehouden. De Raad kan zich vinden in dat oordeel en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. Ook in hoger beroep heeft appellante, tegenover het verslag van het gesprek op 11 maart 2013, niet aannemelijk gemaakt dat zij onder de door haar gestelde omstandigheden medisch gezien niet in staat was tijdens dat gesprek haar wil te bepalen of dat zij haar verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd en evenmin dat zij, zoals ter zitting gesteld, niet binnen enkele dagen daarna in staat was haar verklaring bij het college in te trekken. Het betoog dat appellante aangewezen was op bijstand en dat het daarom onzorgvuldig is dat haar niet een termijn van bezinning is gegund, kan niet slagen, reeds omdat appellante haar verklaring op 11 maart 2013 heeft afgelegd en het college bij besluit van 3 april 2013 de bijstand van appellante heeft ingetrokken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD