ECLI:NL:CRVB:2015:3086

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
13-4298 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing Uwv inzake dagloon en wettelijke rente

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een geschil tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de berekening van het dagloon en de wettelijke rente. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het Uwv, waarop het Uwv op 10 februari 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen. Appellante heeft de Raad laten weten dat deze nieuwe beslissing tegemoetkomt aan haar bezwaren. Het Uwv heeft in een brief van 7 april 2015 uitleg gegeven over de berekening van het dagloon, waarop appellante niet heeft gereageerd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen inhoudelijk geschil meer bestaat tussen partijen, aangezien appellante heeft erkend dat het besluit van 10 februari 2015 aan haar bezwaar tegemoetkomt. Hierdoor heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 3185,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

13/4298 WW
Datum uitspraak: 26 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2013, 13/1627 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 14 januari 2015 een tussenuitspraak gedaan, gepubliceerd onder ECLI:CRVB:2015:89.
Het Uwv heeft op 10 februari 2015 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft daarop bij brief van 18 maart 2015 gereageerd.
Het Uwv heeft nader gereageerd bij brief van 7 april 2015.
De zaak is verwezen naar de enkelvoudige kamer van de Raad.
De Raad heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met de nieuwe beslissing op bezwaar van 10 februari 2015 heeft het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellante beslist. Appellante heeft de Raad bericht dat deze nieuwe beslissing op bezwaar tegemoetkomt aan het gestelde in bezwaar en beroep.
1.2.
Wel heeft appellante gesteld dat een aantal gegevens in de nieuwe beslissing ontbreken, namelijk de berekening van het dagloon, de rente over de nabetaling, de verrekeningen, de fiscale gevolgen van de nabetaling, en het exacte bedrag dat nabetaald zal worden.
1.3.
Ten aanzien van het in de nieuwe beslissing opgenomen dagloon heeft het Uwv in de brief van 7 april 2015 uitleg heeft gegeven over de berekening van het dagloon. Appellante heeft daar niet op gereageerd en niet aangetoond dat die uitleg onjuist is, zodat die berekening wordt onderschreven.
1.4.
Ten aanzien van de overige punten wordt het standpunt van het Uwv onderschreven dat die geen onderdeel uitmaken van de onderhavige procedure dan wel heeft appellante niet duidelijk gemaakt waarom het besluit van 10 februari 2015 niet in stand kan blijven. Het Uwv heeft overigens in de brief van 7 april 2015 aangegeven over de wettelijke rente een afzonderlijke beslissing te zullen nemen.
2. Nu er tussen partijen geen door de Raad te beslechten inhoudelijk geschil meer bestaat en appellante heeft erkend dat het besluit van 10 februari 2015 tegenmoetkomt aan haar bezwaar, moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
3. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 980,- in bezwaar, op € 980,- in beroep en op € 1225,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3185,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3185,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 163,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.D.F. de Moor

UM