ECLI:NL:CRVB:2015:3054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
14-3794 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van persoonsgebonden budget wegens onvoldoende verantwoording

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan betrokkene was toegekend voor hulp bij het huishouden. Betrokkene, die op 14 december 2014 is overleden, had een pgb ontvangen voor de periode van 10 augustus 2012 tot en met 10 augustus 2017. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had betrokkene verzocht om verantwoording van het ontvangen pgb, maar betrokkene heeft niet de vereiste zorgovereenkomst en betalingsbewijzen overgelegd. Het college heeft daarop het besluit tot toekenning van het pgb ingetrokken en het betaalde bedrag van € 445,87 teruggevorderd. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van betrokkene tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarop betrokkene in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat betrokkene niet aan haar verantwoordingsplicht heeft voldaan. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om het pgb in te trekken en over te gaan tot terugvordering, aangezien betrokkene niet de benodigde documenten had overgelegd. De stelling van betrokkene dat mondelinge afspraken ook rechtsgeldig zijn, werd verworpen, omdat het pgb specifiek was toegekend voor hulp bij het huishouden en niet voor sociale contacten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van betrokkene af.

Uitspraak

14/3794 WMO
Datum uitspraak: 9 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 mei 2014, 13/7307 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene), laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (de erven)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft G.A. Smith hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2015. Namens de erven is Smith verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.
Ter zitting heeft Smith gemeld dat betrokkene op 14 december 2014 is overleden en dat de erven het hoger beroep voort zetten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft betrokkene bij besluit van 22 oktober 2012 in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning voor één uur en vijftien minuten per week voor de periode van 10 augustus 2012 tot en met 10 augustus 2017 in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Over de periode van 10 augustus 2012 tot en met 31 december 2012 heeft betrokkene € 445,87 ontvangen.
1.2.
Bij brief van 2 april 2013 heeft het college betrokkene verzocht het betaalde pgb over 2012 te verantwoorden. Betrokkene heeft op 26 april 2013 ter verantwoording van het pgb enkel een verantwoordingsformulier overgelegd. Bij brief van 5 augustus 2013 heeft het college betrokkene verzocht om ter verantwoording van het pgb alsnog de zorgovereenkomst en bankafschriften over te leggen.
1.3.
Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft het college het besluit van 22 oktober 2012 ingetrokken en het niet verantwoorde bedrag van € 445,87 teruggevorderd, omdat betrokkene niet heeft voldaan aan haar verantwoordingsplicht.
1.4.
Betrokkene heeft tegen het besluit van 20 augustus 2013 bezwaar gemaakt. Gedurende de bezwarenprocedure heeft het college betrokkene bij brief van 12 september 2013 nogmaals in de gelegenheid gesteld het aan haar betaalde pgb te verantwoorden. Betrokkene heeft hierop bij brief van 23 september 2013 wederom een ingevuld verantwoordingsformulier overgelegd, met daarbij de toevoeging dat alle afspraken mondeling waren.
1.5.
Bij besluit van 1 november 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Hierbij heeft het college, voor zover van belang, overwogen dat betrokkene het pgb niet heeft verantwoord overeenkomstig de daarvoor geldende regels.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene geen zorgovereenkomst en betalingsbewijzen heeft overgelegd. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat betrokkene de betalingsbewijzen aan het college heeft aangeboden, maar dat het college daarin geen interesse had. Het college was bevoegd om betrokkene te verzoeken verantwoording af te leggen over het betaalde pgb door middel van het indienen van een schriftelijke zorgovereenkomst en betalingsbewijzen. Nu deze stukken niet zijn overgelegd was het college bevoegd het in 2012 betaalde pgb in te trekken en is terecht overgegaan tot terugvordering van het betaalde pgb tot een bedrag van € 445,87.
3. Betrokkene heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hierbij heeft betrokkene zich op het standpunt gesteld dat mondelinge afspraken ook rechtsgeldig zijn, zeker nu de hulp bij het huishouden werd verleend door familieleden. Daarnaast heeft betrokkene wederom gesteld dat het college geen belangstelling heeft gehad voor de betalingsbewijzen en dat het pgb ook bestemd is voor sociale contacten, waarvan geen betalingsbewijzen zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ook in hoger beroep is niet in geschil dat betrokkene geen zorgovereenkomst en betalingsbewijzen heeft overgelegd. Betrokkene heeft dan ook niet aan haar verantwoordingsplicht voldaan, terwijl zij er tijdig en meerdere malen op is gewezen dat die plicht bestaat en op welke wijze zij geacht werd daaraan invulling te geven. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat niet kan worden volgehouden dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om het in 2012 betaalde pgb in te trekken en - gelet op artikel 15 tweede lid, van de Verordening voorzieningen maatschappelijk ondersteuning 2012 - terecht is overgegaan tot terugvordering.
4.2.
Hetgeen appellant in in hoger beroep heeft aangevoerd bevat geen nieuwe gezichtspunten die aanleiding geven tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De stelling van betrokkene dat het pgb ook bestemd is voor het onderhouden van sociale contacten en dat daarvan geen betalingsbewijzen zijn kan ook niet slagen, reeds omdat het pgb aan betrokkene is toegekend voor de hulp bij het huishouden.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en L.M. Tobé en S.E. Zijlstra als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) P. Uijtdewillegen

UM