ECLI:NL:CRVB:2015:3023

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
15-2260 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van een politieman wegens ernstig plichtsverzuim en grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over het hoger beroep van een politieman die strafontslag had gekregen wegens ernstig plichtsverzuim. De korpschef van politie had op 19 september 2012, na een disciplinair en strafrechtelijk onderzoek, met onmiddellijke ingang strafontslag gegeven aan de betrokkene. Dit ontslag was het gevolg van ongepaste uitlatingen tegen een vrouwelijke collega, negatieve opmerkingen over de organisatie en leidinggevenden, en grensoverschrijdend gedrag jegens zijn ex-vriendin Z. De rechtbank Midden-Nederland had eerder geoordeeld dat niet alle verweten gedragingen als plichtsverzuim konden worden gekwalificeerd, maar de Centrale Raad van Beroep was van mening dat de betrokkene, als ervaren politieman, zich had moeten onthouden van dergelijke uitlatingen en gedragingen. De Raad oordeelde dat de ongepaste opmerkingen niet alleen kwetsend waren voor de betrokken collega, maar ook schadelijk voor het werkklimaat. Daarnaast werd het herhaaldelijk doen van negatieve uitlatingen over de organisatie en leidinggevenden als plichtsverzuim gekwalificeerd. Het gedrag van de betrokkene jegens zijn ex-vriendin, dat bestond uit veelvuldig contact ondanks duidelijke verzoeken om dit te staken, werd eveneens als ernstig plichtsverzuim aangemerkt. De Raad concludeerde dat de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het gepleegde plichtsverzuim, en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan op 27 augustus 2015.

Uitspraak

15/2260 AW, 15/2293 AW, 15/3743 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 februari 2015, 13/2453 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio [naam politieregio] (ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. R. Achttienribbe hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. Achttienribbe een verweerschrift ingediend. Ook de korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene heeft nadere stukken ingezonden.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpschef een nieuw - ongedateerd - besluit genomen. Mr. Achttienribbe heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Achttienribbe en [naam X] . De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.D.W. Smit-van Valkenhoef en D.R. van den Ham.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was als hoofdagent bij de toenmalige politieregio [naam politieregio] werkzaam in het district [naam district] . Naar aanleiding van disciplinair en strafrechtelijk onderzoek naar betrokkene heeft de korpschef op 1 juni 2012 een voornemen tot disciplinair ontslag kenbaar gemaakt. Nadat betrokkene daarop zijn zienswijze heeft gegeven, heeft de korpschef hem bij besluit van 19 september 2012, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 4 april 2013 (bestreden besluit), met onmiddellijke ingang strafontslag gegeven wegens ernstig plichtsverzuim.
2. Het bij het bestreden besluit gehandhaafde plichtsverzuim betreft:
- het doen van ongepaste uitlatingen tegen een vrouwelijke collega;
- het doen van negatieve uitlatingen over de organisatie en leidinggevenden ten overstaan
van jongere collega’s; en
- het hinderlijk lastigvallen en inbreuk maken op de privacy van zijn ex-vriendin Z, tevens
ambtenaar bij de politie.
3. Bij arrest van 6 mei 2013 heeft de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden betrokkene wegens belaging van Z veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het gerechtshof heeft bewezen verklaard dat betrokkene op meerdere tijdstippen in de periode van 11 augustus 2011 tot en met 17 oktober 2011 wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Z, met het oogmerk haar te dwingen om zijn gedragingen te dulden, door haar bij voortduring en veelvuldig chatberichten te sturen, en door ongevraagd drie foto’s en een filmpje te plaatsen op de Hyvespagina van Z, terwijl hem, in elk geval op 25 augustus 2011, te kennen is gegeven dat Z geen contact meer met hem wenste.
4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de ongepaste uitlatingen tegen een vrouwelijke collega als toerekenbaar plichtsverzuim zijn aan te merken. De negatieve uitlatingen van betrokkene over de organisatie ziet de rechtbank niet als plichtsverzuim. Van de gedragingen die de korpschef als hinderlijk lastigvallen van Z heeft aangemerkt, heeft de rechtbank alleen de Whatsapp-berichten van 3 december 2011 en
21 januari 2012 als plichtsverzuim gekwalificeerd. De disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag acht de rechtbank onevenredig aan het resterende plichtsverzuim. Daarom heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
5. Naar aanleiding van wat partijen in hun hoger beroepen naar voren hebben gebracht wordt het volgende overwogen.
Ongepaste uitlatingen tegen een vrouwelijke collega
5.1.
Betrokkene heeft in hoger beroep betoogd dat de hem verweten uitlatingen tijdens de districtsdag op 18 mei 2011 niet als plichtsverzuim zijn te kwalificeren. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank, dat de in gezelschap van collega’s gedane uitspraak tegen een vrouwelijke collega dat zij om brigadier te worden zeker “een bruine arm had gehaald bij de leiding” ongepast was en plichtsverzuim oplevert. De implicatie van deze opmerking, dat de collega deze promotie niet aan haar professionele kwaliteiten te danken zou hebben, was niet alleen kwetsend voor de betrokken collega, maar ook schadelijk voor het werkklimaat vanwege de bijdrage die daarmee werd geleverd aan een vrouwonvriendelijke en seksistische cultuur. Het betoog van betrokkene dat ook anderen wel eens foute opmerkingen maken en dat het een eenmalige foute opmerking van betrokkene zou zijn geweest - wat daar ook van zij - doet niet af aan de kwalificatie van de uitlating als plichtsverzuim. Het hoger beroep van betrokkene slaagt op dit punt dus niet.
Negatieve uitlatingen over de organisatie en leidinggevenden
5.2.
Anders dan de rechtbank ziet de Raad het herhaaldelijk doen van negatieve uitlatingen over de organisatie en over leidinggevenden tegenover jongere en onervaren collega’s, die aan zijn begeleiding waren toevertrouwd, wel als plichtsverzuim. Uitlatingen als “kutorganisatie”, “ik wantrouw alles wat vanaf schaal 8 en hoger is” en “leidinggevenden moet je niet vertrouwen; deze mensen zitten er alleen voor zichzelf”, schaden het aanzien van de politie en ondermijnen de positie van leidinggevende collega’s. Betrokkene had, als ervaren politieman in een coachende rol, zulke uitlatingen zonder meer achterwege moeten laten. Dat hij ten aanzien van deze uitlatingen niet schriftelijk is gewaarschuwd en geen verbetermogelijkheden heeft gekregen, doet aan het karakter van plichtsverzuim niet af. Het hoger beroep van de korpschef op dit punt slaagt.
Hinderlijk lastigvallen en inbreuk maken op de privacy van zijn ex-vriendin
5.3.
Met de korpschef, en anders dan de rechtbank, is de Raad van oordeel dat niet slechts op twee momenten sprake is geweest van plichtsverzuim in het contact van betrokkene met zijn ex-vriendin Z, maar dat sprake is geweest van veelvuldig grensoverschrijdend gedrag waarmee betrokkene ondanks herhaalde waarschuwingen is blijven doorgaan. In zijn nadere beschouwing van de onderdelen van dit plichtsverzuim volgt de Raad de indeling in verschillende perioden die de rechtbank heeft gehanteerd.
5.3.1.
Nadat Z op 10 augustus 2011 de relatie had beëindigd is appellant haar blijven benaderen. Daarop heeft Z hem op 25 augustus 2011 een sms gestuurd met de volgende inhoud: “Ik wil vanaf nu op geen enkele wijze nog contact met jou. Ik zal dus ook niet reageren op welke vorm van contact ook, wat je met mij zoekt.” Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het zoeken van contact in deze eerste periode na het verbreken van de relatie niet als plichtsverzuim is te kwalificeren.
5.3.2.
De volgende periode liep van de sms van 25 augustus 2011 tot 12 september 2011, toen betrokkene Z ’s avonds benaderde terwijl ze haar hond uitliet, hetgeen leidde tot het inschakelen van de meldkamer en een aangifte van Z wegens stalking door betrokkene. De rechtbank heeft geoordeeld dat het feit dat betrokkene in die periode meermalen per Whatsapp contact heeft geprobeerd te leggen met Z, niet zonder meer als plichtsverzuim kan worden aangemerkt, omdat niet onbegrijpelijk was dat betrokkene zich niet zonder meer bij de inhoud van de sms van 25 augustus 2011 heeft willen neerleggen. De Raad oordeelt anders. Bepalend voor de vraag of sprake was van plichtsverzuim is of het gedrag betreft dat een politieambtenaar als betrokkene behoort na te laten. Van betrokkene met zijn professionele kennis van zaken mocht zonder meer verwacht worden dat hij de grens die Z met haar sms had aangegeven respecteerde. Niet alleen het zenden van zo’n 300 Whatsapp-berichten aan Z in deze periode, maar ook het zich ophouden in het portiek van Z’s woning op 29 augustus, het mailen van een uitvoerig dagboek op 30 augustus, het in de bus doen van foto’s op
31 augustus, het opzoeken van Z in haar berging om met haar te praten op 1 september, het zich ophouden bij haar woning op 2 september en genoemde ontmoeting op 12 september 2011 zijn vormen van grensoverschrijdend gedrag die plichtsverzuim opleveren.
5.3.3.
Na de aangifte op 13 september 2011 heeft betrokkene op 16 september 2011 een email van de wijkchef van Z ontvangen met het dringende verzoek geen contact meer met Z te zoeken en eventuele zakelijk noodzakelijke contacten via de dienst te laten lopen. Op
19 september 2011 heeft Z volgens haar onweersproken verklaring meermalen aan betrokkene gevraagd om haar, haar vrienden en familie met rust te laten. Op 6 oktober 2011 is betrokkene aangezegd dat hij van stalking werd verdacht en is hem een contactverbod opgelegd. Ondanks deze verzoeken en verboden is betrokkene doorgegaan met het zoeken van contact met Z. Vast staat voorts dat betrokkene omstreeks 17 oktober 2011 drie foto’s en een filmpje heeft geplaatst op het Hyves-account van Z. Anders dan de rechtbank, en met het gerechtshof in de strafzaak, acht de Raad de verklaring van betrokkene dat dit per ongeluk gebeurde niet geloofwaardig, aangezien een bewuste handeling nodig was om op dat account te komen en bovendien de inhoud van het filmpje overduidelijk zinspeelt op het verbreken van de relatie door Z. Ook hier was dus van plichtsverzuim sprake.
5.3.4.
In de maanden na oktober 2011 neemt de frequentie van het contact zoeken weliswaar af, maar er blijft sprake van gedragingen die als plichtsverzuim moeten worden aangemerkt. Dat geldt ook voor de drie Whatsapp-berichten van 24 november 2011 waarvan de rechtbank oordeelde dat ze vanwege hun grotendeels zakelijke aard geen plichtsverzuim opleveren. Bij dat oordeel gaat de rechtbank ten onrechte voorbij aan de e-mail van de wijkchef van
16 september 2011, waarin betrokkene was verzocht zakelijke contacten via de dienst te laten verlopen; bovendien wordt voorbij gegaan aan wat de kern van de zaak vormt: dat Z deze boodschappen niet wilde ontvangen, zoals betrokkene heel goed kon weten. Wat de
Whatsapp-berichten van 23 december 2011 en 21 januari 2012 betreft - waarvan betrokkene in zijn hoger beroep heeft bestreden dat deze plichtsverzuim opleveren - deelt de Raad het oordeel van de rechtbank dat hier sprake is van plichtsverzuim. Ook de zakelijke e-mail van
19 februari 2012 moet, in lijn met wat over de berichten van 24 november 2011 is overwogen, als plichtsverzuim worden gekwalificeerd. De niet-zakelijke sms van 2 mei 2012 merkt de Raad ook als plichtsverzuim aan; dat het verbreken van de relatie inmiddels geruime tijd geleden was, zoals de rechtbank heeft overwogen, maakt dit niet anders.
5.3.5.
Samengevat heeft betrokkene door zijn gedrag, zijn ongewenste berichten en de voortdurende pogingen met Z direct of indirect in contact te komen, ontoelaatbaar inbreuk gemaakt op haar privacy. Hij heeft met dit doorgaande gedrag aan Z het gevoel van veiligheid in haar eigen leefomgeving ontnomen. Mede doordat Z een collega was, hebben de voortdurende gedragingen van betrokkene ook invloed gehad op de werkvloer. De korpschef heeft dit terecht, zeker gezien de executieve functie van betrokkene, als plichtsverzuim gekwalificeerd, waarvoor, gelet op de ernst ervan, een disciplinaire straf op zijn plaats is.
5.4.
Betrokkene heeft in hoger beroep een verslag in geding gebracht van een psychiatrisch onderzoek, gedateerd 31 oktober 2012, dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek is ingesteld. Uit dit onderzoek komt naar voren dat sprake was van een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, die grotendeels in remissie was. Betrokkene kan voor het ten laste gelegde belagen van zijn ex-vriendin (indien bewezen) licht verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. De Raad ziet in dit rapport geen reden om de straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig te achten aan de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim, waarbij in het bijzonder het belagen van Z betrokkene zwaar wordt aangerekend. De Raad heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat betrokkene diverse keren is gewaarschuwd en desondanks is doorgegaan met grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van Z, zonder enig besef te tonen voor de impact die dit gedrag op haar psychisch welbevinden had. Het hoger beroep van de korpschef slaagt dus ook op dit punt.
5.5.
Uit wat in 5.1 tot en met 5.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep van de korpschef slaagt en het hoger beroep van betrokkene geen doel treft. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, met ongegrondverklaring van het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit. De grondslag aan het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen nieuwe - ongedateerde - besluit is dus komen te ontvallen, zodat dit besluit moet worden vernietigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 april 2013 ongegrond;
- vernietigt de ongedateerde nieuwe beslissing op bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2015.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) S.W. Munneke

HD