ECLI:NL:CRVB:2015:3004

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
13-6928 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten en verwijtbaarheid

In deze zaak gaat het om de verlaging van de WW-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege onvoldoende sollicitatieactiviteiten. Appellant ontving vanaf 3 januari 2011 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft in verschillende besluiten de uitkering van appellant verlaagd, omdat hij niet voldeed aan de sollicitatieverplichtingen. De eerste verlaging vond plaats op 17 februari 2011, gevolgd door een tweede verlaging op 4 april 2011. In 2012 heeft het Uwv de uitkering van appellant beëindigd wegens onvoldoende sollicitaties, maar dit besluit werd later ingetrokken. Op 30 oktober 2012 werd de uitkering opnieuw met 100% verlaagd voor een periode van vier maanden, omdat appellant in de periode van 1 juli 2011 tot 1 oktober 2012 geen sollicitaties had aangetoond.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze verlaging, maar het Uwv handhaafde de maatregel. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging. Appellant stelde dat hij in verwarring was gebracht door de besluitvorming van het Uwv en betwistte de bevoegdheid van het Uwv om een maatregel op te leggen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant onvoldoende had aangetoond dat hij aan zijn sollicitatieverplichtingen voldeed. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht een maatregel van 100% van het uitkeringsbedrag had opgelegd, gezien de eerdere schendingen en het ontbreken van sollicitaties. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/6928 WW
Datum uitspraak: 2 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 november 2013, 13/859 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.J. van Ommeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ommeren. Namens het Uwv is F.M.J. van Eijmael verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 3 januari 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 17 februari 2011 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant met ingang van 7 februari 2011 gedurende vier maanden verlaagd met 25% omdat appellant in de periode van 3 januari 2011 tot en met 6 februari 2011 onvoldoende heeft gesolliciteerd.
1.2.
Bij besluit van 4 april 2011 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant wederom verlaagd, ditmaal met 50% met ingang van 7 maart 2011 omdat appellant in de periode van
7 februari 2011 tot en met 23 maart 2011 onvoldoende heeft gesolliciteerd. Appellant heeft de besluiten van 17 februari 2011 en 4 april 2011 niet aangevochten.
1.3.
Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het Uwv wegens onvoldoende solliciteren de uitkering van appellant beëindigd met ingang van 2 mei 2012. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarna het Uwv bij besluit van 19 september 2012 de besluitvorming over het beëindigen van de WW-uitkering heeft ingetrokken. Het Uwv heeft vervolgens de
WW-uitkering over de periode van 3 mei 2011 tot en met 14 oktober 2012 betaalbaar gesteld.
1.4.
Op 25 oktober 2012 heeft appellant een evaluatiegesprek met zijn werkcoach gehad. Daarbij bleek dat appellant geen sollicitatie-activiteiten kon aantonen vanaf mei 2011. Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant met ingang van
15 oktober 2012 verlaagd met 100%, gedurende vier maanden. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant in de periode van 1 juli 2011 tot en met 1 oktober 2012 onvoldoende heeft gesolliciteerd.
2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 oktober 2012. Bij beslissing op bezwaar van 10 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard en de opgelegde maatregel gehandhaafd. Het Uwv heeft overwogen dat appellant heeft gesteld dat hij geen bewijsstukken van zijn sollicitatieactiviteiten kan overleggen omdat hij deze gegevens niet heeft bewaard. Volgens het Uwv bestaat daartoe de verplichting en is appellant ook gewezen op de controleverplichtingen uit de WW. Omdat appellant er door de werkcoach op was gewezen dat hij onvoldoende sollicitatieactiviteiten had verricht, achtte het Uwv het niet-nakomen van de sollicitatieplicht buitengewoon laakbaar.
3. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant niet had gesolliciteerd in de periode van 1 juli 2011 tot 15 oktober 2012. Appellant was naar het oordeel van de rechtbank niet ontslagen van de sollicitatieverplichtingen en had dat ook kunnen weten.
4. In hoger beroep heeft appellant onder meer gesteld dat hij door de besluitvorming van het Uwv in verwarring is gebracht. Zijn WW-uitkering werd met een periode die langer dan een jaar heeft geduurd, alsnog met terugwerkende kracht verleend waardoor het Uwv onduidelijkheid heeft geschapen. Verder bestrijdt hij de bevoegdheid van het Uwv om een maatregel op te leggen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de onderdelen 2.1 en 2.2 van de aangevallen uitspraak.
5.2.
Uit de stukken volgt dat appellant bij het intreden van de werkloosheid geacht werd twee sollicitaties per week te verrichten, maar dat dat aantal begin 2011 is bijgesteld naar één sollicitatie per week. Uit het niet betalen van de uitkering vanaf 3 mei 2011 en de daarop gevolgde besluiten van 17 juli 2012 en 19 september 2012 volgt niet dat het Uwv bij appellant onduidelijkheid heeft geschapen over het voortbestaan van zijn sollicitatieverplichting (ook) in de periode van 1 juli 2011 tot en met 1 oktober 2012. Appellant heeft na 3 mei 2011 pas in juli 2012 contact opgenomen met het Uwv omdat hij bepaalde stukken over zijn inkomsten nodig had in het kader van een alimentatiezaak. In een telefoongesprek van 4 januari 2013 heeft appellant gesteld dat hij wel gesolliciteerd heeft vanaf mei 2011 maar bewijsstukken hiervan heeft weggegooid.
5.3.
Ter zitting van de rechtbank en van de Raad heeft appellant erkend dat het verrichten van activiteiten om aan werk te komen in de periode van 1 juli 2011 tot en met 1oktober 2012 onvoldoende door hem is aangetoond.
5.4.
Uit 5.2 en 5.3 volgt dat appellant in de hier van belang zijnde periode opnieuw in onvoldoende heeft getracht passende arbeid te verkrijgen, zodat het Uwv gehouden was een maatregel op te leggen. Van omstandigheden die duiden op verminderde verwijtbaarheid of het ontbreken van verwijtbaarheid is niet gebleken. Gelet op de eerdere schendingen en op het geheel ontbreken van sollicitaties, heeft het Uwv daarom terecht een maatregel van 100% van het uitkeringsbedrag over een periode van vier maanden opgelegd.
5.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en J. Smeets als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) V. van Rij

AP