ECLI:NL:CRVB:2015:3000

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
14-2228 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening eigen bijdrage op basis van definitief inkomen in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de herziening van de eigen bijdrage die appellant moet betalen op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant, die in een zorginstelling verblijft, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn eigen bijdrage door het CAK, die was gebaseerd op zijn inkomen. Het CAK had de eigen bijdrage vastgesteld op € 81,50 per maand, maar later herzien op basis van nieuwe inkomensgegevens. Appellant stelde dat de eigen bijdrage niet herzien kon worden omdat deze was vastgesteld op basis van artikel 8 van het Bijdragebesluit zorg (Bbz), dat een uitzondering maakt voor mensen die voor het eerst inkomen genieten. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat artikel 8 van het Bbz niet in de weg staat aan een herziening van de eigen bijdrage op basis van definitieve inkomensgegevens. De Raad benadrukte dat het CAK de eigen bijdrage kan herzien indien blijkt dat deze onjuist is vastgesteld, ongeacht of deze is berekend op basis van artikel 6 of artikel 8 van het Bbz. De Raad concludeerde dat appellant niet kon verwachten dat de eigen bijdrage definitief zou zijn vastgesteld op basis van een schatting van zijn inkomen. De herzieningen waren dus niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2228 AWBZ
Datum uitspraak: 2 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 maart 2014, 13/5743 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens appellant hebben zijn ouders, [naam ouder 1] en [naam ouder 2] , hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2015. Appellant is vertegenwoordigd door zijn ouders. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door
M. Knoester en mr. N. Kroesen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant verblijft in een instelling als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Bij besluit van 3 april 2012 heeft CAK de hiervoor verschuldigde eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2012 vastgesteld op € 81,50 per maand. CAK heeft de eigen bijdrage berekend met toepassing van artikel 8, tweede lid, van het Bijdragebesluit zorg (Bbz), omdat appellant in 2011 voor het eerst zelf inkomen heeft genoten.
1.2.
CAK heeft vervolgens bij besluiten van 21 maart 2013, 2 en 17 april 2013, 26 en 28 juni 2013, de eigen bijdrage per 1 januari 2013 met toepassing van artikel 8, derde lid, van het Bbz vastgesteld, de vastgestelde eigen bijdrage voor 2012 en 2013 herzien en de correcties bij appellant in rekening gebracht.
1.3.
Bij besluit van 24 juli 2013 (bestreden besluit) heeft CAK de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 21 maart 2013 en 2 april 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft CAK de bezwaren tegen de besluiten van 17 april 2013 en 26 en 28 juni 2013 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij besluiten van 30 december 2013 en 2 januari 2014 heeft CAK de vastgestelde eigen bijdrage voor 2012 en 2013 nogmaals herzien. De eigen bijdrage voor 2012 bedraagt € 146,71 per maand en voor 2013 € 150,59 per maand. Tevens heeft CAK bij besluit van 17 januari 2014 de correcties over 2012 en 2013 tot een bedrag van € 224,64 bij appellant in rekening gebracht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de besluiten genoemd onder 1.4 bij haar beoordeling betrokken en het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Appelant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de eigen bijdrage niet kan worden herzien, indien deze met toepassing van artikel 8 van het Bbz is vastgesteld, omdat de berekening van de eigen bedrage in dat geval wordt gebaseerd op een verwacht inkomen. Artikel 8 van het Bbz bepaalt verder niet dat de eigen bijdrage definitief wordt vastgesteld als het inkomen definitief bekend is. De herzieningen zijn volgens appellant tevens in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat artikel 8 van het Bbz niet in de weg staat aan een herziening van de eigen bijdrage aan de hand van het definitieve inkomen. Ingevolge artikel 6 van het Bbz wordt de eigen bijdrage vastgesteld op grond van het bijdrageplichtig inkomen op basis van het inkomen over het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de verzekerde zijn aanspraak op zorg tot gelding brengt. Artikel 8 van het Bbz is een uitzondering op artikel 6 van het Bbz voor het geval dat de verzekerde voor het eerst inkomen gaat genieten. In dat geval wordt de berekening van het bijdrageplichtig inkomen gebaseerd op het inkomen dat de verzekerde naar verwachting zal genieten. Uit de systematiek van het Bbz volgt dat CAK de vaststelling van de eigen bijdrage - daargelaten of deze is vastgesteld op basis van artikel 6 of artikel 8 van het Bbz - herziet indien uit een alsnog beschikbaar inkomen of uit een wijziging van een inkomen blijkt dat de eigen bijdrage onjuist is vastgesteld. De door appellant gegeven uitleg dat CAK de met toepassing van artikel 8 van het Bbz berekende eigen bijdrage niet aan de hand van de juiste gegevens mag herzien vindt geen steun in het Bbz en leidt ook tot de weinig voor de hand liggende uitkomst dat een bijdrage op basis van onjuiste schatting - ook als deze op basis van de juiste gegevens te hoog blijkt te zijn - niet alsnog op het lagere juiste bedrag zou kunnen worden vastgesteld. Voorts heeft CAK appellant er in de verschillende besluiten steeds op gewezen dat de hoogte van de eigen bijdrage kan veranderen indien gewijzigde gegevens worden ontvangen. Appellant had daarom rekening kunnen en moeten houden met een wijziging van de vastgestelde eigen bijdrage. De herzieningen van de eigen bijdrage zijn dan ook niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J. Brand en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) W. de Braal

AP