In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het CIZ ongegrond heeft verklaard. Appellant had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het CIZ had appellant geïndiceerd voor een Zorgzwaartepakket GGZ03C, maar appellant was het niet eens met de korte geldigheidsduur van de indicatie en stelde dat hij naast de behandeling onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) ook AWBZ-zorg nodig had. De rechtbank oordeelde dat de begeleiding die appellant nodig had, geneeskundig van aard was en onder de Zvw viel, en dat het CIZ terecht het bezwaar van appellant ongegrond had verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de verklaringen van de behandelend psychotherapeut, drs. K.G. Kwee, niet aantonen dat er sprake is van Begeleiding Individueel (BI) die naast de behandeling geboden kan worden. De Raad stelt vast dat de begeleiding die appellant nodig heeft, moet worden geboden door een professionele, geneeskundig onderlegde begeleider. De Raad concludeert dat het CIZ niet kan worden verweten dat het onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de zorgbehoefte van appellant, aangezien appellant weigerde toestemming te verlenen voor het inwinnen van informatie bij zijn behandelaar. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.