Uitspraak
OVERWEGINGEN
Hoger beroep
Nader besluit
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 juni 2014 ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van bijstandsverlening aan appellante, die sinds 10 december 1998 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De zaak draait om de vraag of appellante duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot A, die in Suriname woont, in de periode van 12 november 2012 tot 1 mei 2013. De Raad oordeelt dat er voldoende feitelijke grondslag is voor de conclusie van het college dat appellante in deze periode niet duurzaam gescheiden leefde van A. Dit oordeel is gebaseerd op de bevindingen van een huisbezoek en de verklaringen van appellante zelf, waarin zij aangeeft dat zij van plan is om weer bij haar echtgenoot te gaan wonen.
De Raad heeft ook de vraag van 'informed consent' behandeld, waarbij werd gesteld dat het bewijs verkregen tijdens het huisbezoek onrechtmatig was. De Raad oordeelt dat, hoewel er een redelijke grond was voor het huisbezoek, het ontbreken van 'informed consent' een inbreuk op het huisrecht van appellante met zich meebracht. Desondanks concludeert de Raad dat het onrechtmatig verkregen bewijs niet kan worden uitgesloten voor de beoordeling van de recht op bijstand, omdat het niet zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die eerder het besluit van het college om de bijstand in te trekken had vernietigd voor de periode van 29 mei 2009 tot en met 11 november 2012, maar oordeelt dat de intrekking van de bijstand vanaf 12 november 2012 terecht was. De Raad verklaart het beroep tegen het nadere besluit ongegrond en bevestigt de eerdere uitspraak.