ECLI:NL:CRVB:2015:2978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
14/2367 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand ingevolge de WWB wegens gebrek aan zeer dringende redenen

In deze zaak heeft appellant op 12 maart 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een tandheelkundige behandeling in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Delft heeft deze aanvraag op 14 maart 2013 afgewezen, met als argument dat de zorgverzekering van appellant als een passende voorliggende voorziening wordt beschouwd en dat er geen zeer dringende redenen zijn om van deze regel af te wijken. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

Appellant betoogde in hoger beroep dat zijn ziektekostenverzekering de kosten van de behandeling niet volledig dekt en dat er wel degelijk sprake is van zeer dringende redenen. Hij stelde dat uitstel van de behandeling zou leiden tot verlies van zijn gebit en bijkomende klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om te spreken van een acute noodsituatie, zoals vereist in artikel 16 van de WWB. De Raad heeft vastgesteld dat de situatie van appellant, hoewel ernstig, niet levensbedreigend is en dat er mogelijk alternatieve oplossingen zijn, zoals een gefaseerde behandeling.

De Raad heeft de relevante artikelen van de WWB besproken en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht was. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak bevestigd, en het hoger beroep van appellant is afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

14/2367 WWB
Datum uitspraak: 1 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 maart 2014, 13/9065 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Delft (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.M. van Kuijeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft ter zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Kuijeren. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Schokker.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 12 maart 2013 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de eigen bijdrage van een tandheelkundige/parodontologische behandeling tot een bedrag van € 1.087,85. Deze behandeling zou bestaan uit onderzoek van het tandvlees, het grondig reinigen van de wortel per element en nazorg. De zorgverzekering van appellant vergoedt bij tandvleesbehandelingen 50% van de kosten, met een maximum van € 150,- per kalenderjaar.
1.2.
Bij besluit van 14 maart 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 oktober 2013 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat de collectieve verzekering wordt aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening en dat niet is gebleken van zeer dringende redenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat zijn ziektekostenverzekering de kosten van de behandeling niet volledig vergoedt en dat deze daarom geen toereikende en passende voorliggende voorziening vormt. Appellant heeft geen enkele reserve kunnen opbouwen omdat hij al jarenlang bijstand ontvangt. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de WWB. Indien behandeling lange tijd wordt uitgesteld, zal appellant zijn gebit verliezen en zullen bijkomende klachten optreden. De aangevallen uitspraak is tegenstrijdig aangezien de rechtbank heeft overwogen dat de prognose niet goed is en dat de parodontitis een negatief effect zal hebben op de klachten van appellant maar desalniettemin geen noodsituatie aanwezig heeft geacht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.3.
Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 17 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4230) dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zorgverzekeringswet (Zvw), mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. Nu de onderhavige zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoort die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB aan verlening van bijzondere bijstand in de weg. Eveneens volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 18 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2290) doet aan het voorgaande niet af dat de kosten door de zorgverzekeraar niet (volledig) worden vergoed. In zoverre faalt het hoger beroep.
4.4.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) dient daarvoor vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.5.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat wat appellant heeft aangevoerd geen zeer dringende reden vormt als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Weliswaar blijkt uit de door appellant overgelegde brief van [naam tandzorg] van 14 mei 2013 dat bij hem een parodontitisprobleem is geconstateerd en dat de prognose zonder behandeling niet goed is, waarbij zelfs de kans bestaat dat door de jaren heen het gebit los zal raken, maar dit levert geen acute noodsituatie op. Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij al jaren depressief en suïcidaal is en dat dit erger zal worden als hij zijn tanden verliest. Zijn leven komt dan in gevaar, aldus appellant. Dat appellant ernstige psychische klachten ervaart en adequate behandeling van de parodontitis hierop naar alle waarschijnlijkheid een positieve invloed zal hebben, zoals zijn psychiater heeft verklaard, is niet in geschil. Ook uit de verklaring van de psychiater en de door appellant aangevoerde omstandigheden kan echter niet worden opgemaakt dat sprake is van een acute noodsituatie als onder 4.4 bedoeld. Dat appellant, zoals de psychiater verklaart, baat kan hebben bij de behandeling is daartoe ontoereikend. Overigens is ter zitting aan de orde gekomen dat appellant wellicht nog andere mogelijkheden zou kunnen onderzoeken, zoals een gefaseerde behandeling, of dat hij mogelijk een beroep zou kunnen doen op een hardheidsclausule bij zijn zorgverzekeraar.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne

HD